| |
| |
| |
Drie avonden.
II.
(Vervolg van bl. 670.)
Het was avond. Honderden van waskaarsen verspreidden haren glans in de prachtige zalen van het hôtel G ***, waarin eene schitterende menigte zich verdrong. Het was eene dier vereenigingen, gedurende de laatste tijden zoo zeer in de mode geraakt, waar men zamenkomt, minder om er zich te vermaken, dan om te zien en gezien te worden, eene dier assemblées, bij welke het doel van den gastheer is, dat men den volgenden morgen zeggen moge: Wat heeft N.N. gisteren eene prachtige soirée gegeven! Die man moet toch een enorm vermogen bezitten! - en het doel der gasten, den volgenden dag te kunnen vertellen van het gesprek, hetwelk zij met den eenen of anderen der hun aldaar ontmoet zijnde vermaarde personen van den dag gehouden hebben, die zich misschien, wegens eene wat al te harde aanraking in het gedrang, bij hen verontschuldigd heeft.
Op deze zoogenaamde routs heerscht eigenlijk volstrekt geen toon hoegenaamd, noch de lieftallige, het gemoed zoo aangenaam streelende, der familievereenigingen, noch de luisterrijk stijve der assemblées van de oude aristocratie. Het is eene soort van tentoonstelling, waarop de vrouwen hare bekoorlijkheden, de mannen hunne talenten doen schitteren; alleenlijk krijgt zij te zeer het voorkomen eener handelbeurs, daar overal het zuiver mercantiele of liever pecuniéle belang doorschemert. Wilde men de gesprekken der enkele groepen beluisteren, zoo zou men spoedig hooren, hoe deze over de beuzelachtigste, onbeduidendste kleinigheden liepen, en hoe gewoonlijk achterklap en kwaadspreken daartoe het hoofdthema leverden. Beter verzorgd dan het oor, wordt er het oog, aan hetwelk de kostbare versiering der vertrekken, de tooverglans van derzelver verlichting, de rijke tool der dames een inderdaad heerlijk schouwspel bieden. - Juist was men bezig tot een' nieuwen dans zaam te treden, en de genen, die de onderscheiden quadrilles omgaven, vonden rijke stof tot gispen en láken aan de dansers en danseressen, uit welke dezelve bestonden.
| |
| |
‘Zie eens, gustaaf,’ zeide een jong mensch tot een ander, die naast hem stoud, ‘wie is toch die dame daar ginds, met dat kleed van zeegroene atlas en die halve maan van brillanten in het haar? Welk eene schoone vrouw!’
‘Wel, mijn vriend, men kan zien, dat gij eerst kersversch naar Parijs teruggekeerd zijt, anders zoudt gij toch waarlijk de fameuse Gravin ulchesini kennen, die dezen winter de femme à la mode is.’
‘En wat is zij dan voor eene dame?’
‘Ja, mijn goede jongen, dat kan ik u nu zelf zoo niet met juistheid zeggen! Zoo veel weet ik slechts, dat zij eene Italiaansche Gravin is, wier gemaal in de omwenteling het leven verloren heeft, en wier goederen ergens in Kalabrië of Sicilië moeten liggen. Sedert eenige maanden houdt zij zich te Parijs op, bewoont het kostbare, voormaals M...sche hôtel, en wordt, dank zij de introductie van den Napelschen gezant, in de beste cercles ontvangen, waar zij zelfs zeer gezien is; iets, hetgeen hare schoonheid en schitterend vernuft zeer begrijpelijk maken. Ziedaar alles, wat ik weet, en nadere bijzonderheden zal u niet ligt iemand geven kunnen, of het moest de heer zijn, die zich daar juist met haar in den dans plaatst, en die, naar men algemeen zegt, met haar op een' zeer vertrouwden voet leeft.’
‘Mijn hemel! zijn gezigt komt mij zeer bekend voor.’
‘Dat wil ik gaarne gelooven. Gij zult u toch nog wel folanges herinneren?’
‘Wat? Dezelfde folanges, die met ons op het collegie Louis le Grand gestudeerd heeft?’
‘Juist zoo. Dezelfde.’
‘Hoe! is die de Cicisbeo der schoone Italiaansche?’
‘Zoo schijnt het; en waarlijk, al nam ik dit aan niemand anders kwalijk, zoo zou ik het toch aan hem doen. Gij weet, dat ik geen strenge zedepreker ben; maar, reeds in het tweede jaar van zijn huwelijk, zijne vrouw, die toch inderdaad in schoonheid en goedheid een Engel is, zulk een hartzeer aan te doen, dat is onvergeeflijk.’
‘Wat zegt gij daar? Is folanges gehuwd? En sedert wanneer? Met wie?’
‘Sedert ruim een jaar, met emilia de nerac, de dochter van den Kolonel nerac, dien gij u, als een der levende gedenkstukken uit den ouden tijd, nog wel herinneren zult.’
| |
| |
‘Ja, ja, volkomen! En dat wonderschoone meisje?’....
‘Is die bleeke jonge vrouw daar ginds, die met de bejaarde, in 't zwart gekleede dame in een zoo druk gesprek gewikkeld schijnt; ziet gij ze?’
‘Zeker, zie ik ze! Maar, mijn hemel, hoe veranderd is zij! Wel dezelfde trekken; maar hoe bleek!’
‘Ik geloof het wel! 't Is waarlijk geen wonder! Als gij wist, hoe bitter het arme schepsel, dat door schoonheid, jeugd, rang en rijkdom op de heerlijkste verwachtingen aanspraak had, in al hare uitzigten bedrogen geworden is!’
‘Eilieve, hoe dan?’
‘Ach, het is eene lange, droevige geschiedenis, die daarbij niet eens het belangwekkende der nieuwheid heeft, want zoo iets is toch wel te Parijs niets ongewoons. Emilia beminde louis, misschien minder om zijne schitterende hoedanigheden, dan wel omdat hij de eenige jonge man van beduidenis was, die in het anders voor heel den drom der jonge manspersonen geslotene huis harer ouders toegang had. Dit is het gewone gevolg eener al te groote, niet op genoegzame wereldkennis gebouwde, ouderlijke voorzigtigheid, welke de dochters in eene bijna volslagene eenzaamheid doet opvoeden, om haar voor de valstrikken der verleiding te behoeden. Doch, wat is hiervan de uitkomst? Vroeg of laat ontwaakt desniettemin dat verlangen, dat gevoel van leegte in het hart, hetwelk naar een voorwerp haakt, geschikt om dezelve aan te vullen; en wee dan het jeugdige gemoed, wanneer het geene gelegenheid heeft om te vergelijken, en de waarde van het gekozene voorwerp, waarop die keus dikwijls slechts uit gebrek aan een ander viel, te toetsen. In weerwijl dat de oude nerac, gelijk ik weet, zich meermalen alles behalve gunstig over het karakter van folanges had uitgelaten, kwam het huwelijk evenwel, waarschijnlijk op het dringend smeeken der geliefde dochter, tot stand. Zoo lang de oude lieden nog leefden, ging de zaak goed; maar toen nerac en kort daarop zijne vrouw aan de cholera gestorven waren, toen emilia's bekoorlijkheden, na een uiterst moeijelijk kraambed, waarvan een doodgeboren zoon de vrucht was, derzelver vroegere frischheid en bloei eenigermate verloren hadden, begon louis allengskens laauwer te worden. Gaarne stap ik over het tusschentijdperk heen, hetwelk slechts de gewone, in zulke gevallen steeds zich vertoonende, verschijnselen aanbood; maar sedert
| |
| |
de aanwezigheid der Gravin ulchesini alhier heeft louis zich zoo openlijk als haar minnaar verklaard, en behandelt zijne vrouw met zulk eene achteloosheid, dat de arme emilia, behalve de smart eener gekrenkte liefde, ook nog den hoon van een bijna openlijk schandaal te dragen heeft. Het verwondert mij, dat zij heden hier verschenen is, daar zij toch wist, dat zij er ulchesini zou aantreffen, welke zij anders op alle mogelijke wijzen vermijdt.’
Inderdaad was deze laatste aanmerking van den jongman niet ongegrond, en wie slechts eenigzins een' zelfs oppervlakkigen blik in het huiselijke leven der folanges geslagen had, moest zich verbazen, Mevrouw de folanges hier ter plaatse te ontmoeten. Edech hij, die het pijnlijke van versmade liefde, de folteringen van knagenden minnenijd, welke zich gedurig dieper in het versmade hart woelt, heeft leeren kennen, zal het zeer begrijpelijk vinden, dat emilia tot het besluit kon komen, om in persoon op dit feest te verschijnen, ten einde met eigene oogen te zien, in hoeverre het gerucht, hetwelk haar dagelijks hartverscheurende bijzonderheden aanbragt, al dan niet de waarheid gesproken had. Zij wilde haren lijdenskelk geheel, met ééne teug, niet dropsgewijs ledigen; zij verkoos de, aan het snijdende eens zwaards gelijke, zekerheid boven dat ongewisse slingeren, hetwelk haar, als 't ware, duizenden van naalden in het gedurig op nieuw gewonde hart drukte. Zij wilde zich tegenover die vrouw bevinden, die de toovermagt bezat, om haren gemaal alles, hare liefde, hare pogingen om elk' zijner wenschen hem uit de oogen te lezen en ze te voorkomen, te doen vergeten; die vrouw, die in staat was hem zoo vele eeden te doen schenden, door hem als vurig jongeling aan het beminnende meisje gezworen, als gelukkig echtgenoot der teederlievende gade hernieuwd. Zij wilde de vrouw zien, voor welker aanblik zelfs die onvergetelijke avond uit het geheugen van haren louis verdwenen scheen; die avond, toen hij, bleek, uitgeput, met angstzweet bedekt, in wanhoop te huis gekomen was; toen zij hem angstig was nageslopen, aan de deur van zijn kabinet geluisterd, en hem verrast had, terwijl hij bezig was, de percussiesloten zijner pistolen te onderzoeken; toen zij met bidden niet opgehouden, niet gerust had, vóór dat hij zijn zwijgen brak en haar beleed, dat hij zich door ongelukkig speculeren,
of, om de zaak bij haren waren naam te noemen, door
| |
| |
schandelijk beursspel, om de weelde van zijn huis nog hooger te doen stijgen en daarin met sommigen zijner bekenden te wedijveren, als tot den bedelzak had gebragt; dat hij ontzaggelijke sommen verloren had, nog zware sommen schuldig, en, zoo hij die niet binnen twee dagen betaalde, volstrekt onteerd was; toen zij hem op hare knieën gesmeekt, en hem eindelijk de belofte had afgeperst, slechts nog tot den volgenden morgen geduld te hebben, op welken morgen zij hem de gedurende den nacht opgemaakte akte van schenking van haar geheel vermogen (alzoo de wil haars vaders in het huwelijkscontract de scheiding van goederen had doen bepalen) had ter hand gesteld; - zij wilde, gelijk wij gezegd hebben, de vrouw zien, die haren man dit alles kon doen vergeten. Misschien ook had zij, terwijl zij ditmaal haar toilet zorgvuldiger gemaakt had, dan zij in lang gewoon was, bij eenen blik in haren spiegel, met een gevoel van zelftevredenheid tot zichzelve gezegd, dat een wedstrijd toch niet zoo geheel hopeloos was. Kortom, zij had hare mededingster willen zien. En zij zag ze!
Zij zag ze, in de volle, weelderige bekoorlijkheid der verleidelijke Italiaansche schoonheid; zij zag dien onbeschrijfelijken blik van het groote zwarte oog, waarin zich de wellustädemende hemel van het zuiden spiegelde; zij hoorde die sirenenstem, aan welke te ontkomen voor den eenmaal daardoor aangelokte schier onmogelijk scheen, en zij voelde met eene schrikwekkende gewisheid, dat haar huwelijksgeluk voor altijd verdwenen was! - De droom van geluk, rust en liefde, dien zij zoo lang gedroomd had, verkeerde plotseling in eenen anderen droom, in eenen droom, bij welken het nachtspook der wanhoop haar met zijn loodzwaar gewigt benaauwde, en uit welken zij niet eer hopen kon te ontwaken, vóór dat de geheele droom des levens uitgedroomd zou zijn!
Eene dier bedrijvige dames, die het zich tot eene studie gemaakt hebben, de in den boezem woelende hartstogten op de aangezigten harer bekenden te lezen, niet om dezelve te stillen of te verzachten, neen, alleen om gedurig nieuwe stof tot achterklap te erlangen, en wier grootste wellust is, het een of ander ergerlijk éclat te weeg gebragt te hebben, had zich in emilia's gezelschap gedrongen, en, met de aan zoodanige schepsels eigene gaaf van overreding, haar den raad weten smakelijk te maken, om zoodanig op te treden,
| |
| |
dat het den Heer de folanges, zoo hij niet het ijselijkste schandaal verwekken wilde, onmogelijk zou zijn, zich bij ulchesini te houden, en om zich alzoo, ten minste voor dien avond, eene zegepraal over haar te verschaffen. - Emilia, die, wanneer zij louis slechts van hare mededingster verwijderd en aan hare zijde mogt zien, alles meende gewonnen te hebben, volgde dien raad. Naauwelijks was de quadrille ten einde, of zij ging, in gezelschap van Madame d'a..., die haar het ontwerp had aangeraden en die haar gedurig moed bleef inspreken, op den kring van bewonderaars toe, welke zich, als gewoonlijk om de stralende zon van den avond, Gravin ulchesini, gevormd had. De dame zelve zat, of liever lag, achterover gebogen op eene fauteuil, in eene houding, die haar veroorloofde, hare weelderige vormen, haren kleinen voet en hare sierlijke leest ten toon te spreiden. De eene hand hing, van den handschoen ontbloot, waarschijnlijk om het fraaije en blanke derzelve nog meer te doen uitkomen, over de zijleuning naar beneden. Achter haar, half over haar heen gebogen, stond louis de folanges, zoo zeer in den aanblik harer oogen en de bekoring van haar gesprek verdiept, dat hij niet eens door het gedruisch gestoord werd, hetwelk de overige heeren veroorzaakten, door voor de beide naderende dames plaats te maken. Emilia tikte hem op den schouder, zonder dat hij ook dit bemerkte, zoodat de Gravin zelve hem daarop oplettend moest maken.
‘Lieve hemel, folanges, wat zijt gij toch weinig galant! U niet eens om te keeren, wanneer eene dame met u spreken wil!’
Louis keerde zich om, en bevond zich nu vlak tegenover zijne vrouw. Doodsbleekheid wisselde op zijn gelaat met vuurgloed, en naauwelijks was hij zichzelven genoeg meester, om emilia zijnen arm aan te bieden, welks beven haar zijne innerlijke gemoedsbeweging te kennen gaf. Zij kon zich den triomf niet ontzeggen, om zoo, aan den arm haars gemaals, een' verachtend trotschen blik op ulchesini te werpen, welke deze met een' beleedigenden glimlach van medelijkden beantwoordde.
Weldra gevoelde emilia zich zoo zwak, zoo afgemat, en louis zoo kwalijk geluimd, ja, men mag wel zeggen, zoo woedend over de hem belemmerende tegenwoordigheid zijner vrouw, dat beide gelijktijdig den wensch te kennen
| |
| |
gaven, om naar huis te keeren. Zwijgend plaatsten zij zich in het rijtuig naast elkander. Een blik op het gelaat van louis deed emilia gelooven, dat zijne trekken het kenmerk dier soort van kalmte droegen, welke het zekere voorteeken is van den naderenden storm, en zij vreesde het uitbarsten daarvan bij hunne tehuiskomst. Zij vergiste zich; te huis gekomen, wilde louis zich, zonder een woord te spreken, naar zijn vertrek begeven.
Emilia riep hem bij zijnen naam; een woord meer kon zij niet uitbrengen.
Louis zag koel en verwonderd om.
‘Louis!’ herhaalde zij, op eenen toon, met eene uitdrukking, die zich niet beschrijven laten.
‘Mevrouw?’ vroeg hij met dezelfde koelheid.
‘O, louis! niet dezen ijselijken toon, niet deze vreeselijke koelheid! Doe mij verwijten! Stort uwen toorn over mij uit! Maar niet zoo! o God! niet zoo!’
De arme vrouw smolt weg in tranen. Zij beminde te zeer, te innig, om alle schuld alleen op haren man te werpen; zij poogde zichzelve tot medeschuldige, zoo niet tot eenige schuldige te maken; zij zocht in haar vroeger gedrag ijverig naar het een of ander, waarin zij ongelijk mogt gehad hebben, en dat zij zich mogt kunnen verwijten, om de handelwijze van haren louis te verschoonen. Zij poogde zich te overreden, dat hare geestvermogens te gering waren, haar uiterlijke niet schitterend genoeg was, om aan datgeen, waarop een man als louis met regt kon aanspraak maken, te voldoen. Maar dit wilde zij uit zijnen eigen' mond hooren; zij kon de ijskoude beleefdheid, de inderdaad schrikwekkende bedaardheid, welke louis haar, even als nu weder op dezen avond, reeds bij onderscheidene gelegenheden getoond had, niet langer verdragen.
Louis verdiende, met dat alles, nog in geenen deele den naam van volstrekt slecht; hij was alleen verregaande ligtzinnig. Maar grooter nog, dan zijne ligtzinnigheid, was zijne zucht om te schitteren, zijn ijver, om, zoo door zijn persoonlijk voorkomen, als door alwat hem bijzonder eigen was, ieder, die hem nabij kwam, te verduisteren. Aan dit rampzalig streven had hij zijn vermogen, zijne rust geofferd; hieraan offerde hij ook de rust zijner vrouw, zoodra een ander vrouwelijk wezen voor hem was opgetreden, in staat om door haar uiterlijke zijne emilia in de schaduw te stellen;
| |
| |
en dat deed hij, zonder in het minst aan de zielverscheurende smart te denken, waaraan hij de hem zoo teeder beminnende vrouw ter prooije gaf.
Ook was er slechts een blik op emilia noodig, die als het ware beeld des lijdens daarstond, er was slechts een blik in dat hemelsche oog noodig, dat angstig naar het zijne zocht, om het beeld der Gravin bij hem geheel te verdringen, en aan emilia, althans voor het oogenblik, de volledigste zegepraal over hare mededingster te verzekeren. Juist was louis op het punt, om haar te voet te vallen, haar zijne schuld te belijden, van hare engelachtige goedheid zijne vergiffenis af te smeeken, en haar de plegtigste eeden te zweren, dat de toekomst haar vergoeding voor de veelvuldige teleurstellingen en verongelijkingen van het verledene zou verschaffen, toen hun tête a-tête gestoord werd door het binnentreden van zijn' bediende. Ontevreden vroeg hem louis, wat hij wilde, en rukte hem een biljet uit de handen, hetwelk de knecht hem met de boodschap overgaf, dat de grootste spoed bij de bezorging aanbevolen geworden was. Naauwelijks had louis een' blik op het opschrift geworpen, of een vuurgloed overtoog zijn geheele gezigt. Haastig brak hij het biljet open, en zijn blik doorvloog den inhoud. Van tijd tot tijd zag hij onder het lezen naar emllia op, die sidderend, met de oogen strak op hem gevestigd, tegenover hem stond. Nog een blik op den brief, en een plotseling besluit scheen zich meester van hem gemaakt te hebben.
Met de woorden: ‘Eene onvoorziene zaak vereischt mijne tegenwoordigheid,’ vloog hij, zonder emilia te woord te laten komen, de kamer uit. Zij hoorde de huisdeur openen en sluiten, en den bediende, die hem den trap afgelicht had, weder naar boven komen; hare kamenier trad binnen, om haar te ontkleeden; - van niets had zij bewustheid. Eindelijk vielen hare oogen werktuigelijk op de tafel, waarop louis, in zijne haast en verlegenheid, den ontvangen brief had laten liggen. Krampachtig greep zij het papier, kreukelde het tusschen hare bevende vingeren, en eerst na herhaalde vruchtelooze pogingen erlangde zij bedaardheid en moed genoeg, om het open te vouwen. Trillende las zij hetgeen volgt:
‘Mijn geliefde louis!
Indien mijne oogen inderdaad de magt hebben, welke
| |
| |
gij menigmaal in teedere uren aan dezelve toegeschreven hebt; wanneer uw hart nog liefde voor mij, voor roem, voor eerzucht gevoelt, liefde, die gij mij zoo dikwerf toegezworen, eerzucht, waarvoor gij zoo dikwerf gedweept hebt, o, zoo spoed u, om in de armen van uwe laura het loon der eerste te ontvangen, uit haren mond de voldoening der laatste te vernemen. Ik heb met den gezant gesproken, alles gaat naar wensch. Hebben echter kinderachtige vooroordeelen kracht genoeg, om uwe verhevene ziel geboeid te houden, zoo zal mij uw niet verschijnen op dezen brief als antwoord dienen, hetwelk mij voor het overschot mijns levens tot tranen veroordeelen zal. Gedeelde liefde verdraagt laura niet, al draagt ook hare mededingster den stempel der legitimiteit. Haar of mij, roem of onbeduidendheid, kies!’
En hij had gekozen!
Emilia stortte in eene heete koorts, die haar aan den rand van het graf bragt. Hare herstelling was langzaam.
Zes maanden later was het voorwerp der gesprekken van den dag de vlugt van den Heer de folanges met de Gravin ulchesini.
Folanges werd van bedriegelijk bankroet beschuldigd en door de policie vervolgd.
De zoogenaamde Gravin ulchesini was eene door het Napelsche hof gezondene bespiedster, en, om haar eerloos handwerk te beter te kunnen drijven, door den gezant in de voorname gezelschappen ingeleid.
Emilia was bijna tot den bedelstaf gebragt, en moest van harer handen arbeid leven.
Menigmaal herdacht zij nu met smart den avond, op welken haar vader in hare verbindtenis met folanges bewilligd had.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|