Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 715]
| |
Iets over Teneriffe, uit eenen brief aan zijne zusters van iemand, die, zich naar Suriname begevende, zijnen eersten zeetogt doet.Aan boord van Z. Majesteits Corvet van Oorlog Amphitrite, zeilende in den Atlantischen Oceaan, Junij 1839.Ga naar voetnoot(*)
Van alles, wat ik in den brief aan onze ouders geschreven heb, zal ik hier maar niets herhalen; gij hoort dit van zelf; ik begin dus maar dadelijk bij Teneriffe. Vooraf moet ik u evenwel zeggen, dat gij u hier niets bijzonders van voorstellen moet; want vooreerst heb ik niet de gaaf, om veel en juist op te merken, en ten tweede nog veel minder, om het op het papier te brengen. Ook zijn drie dagen, om eene plaats op te nemen, veel te weinig. Wij lieten dan den 13 Junij, op de reede van Santa Cruz, eene zeestad aan de oostzijde van Teneriffe, het anker vallen, en gingen den daaraan volgenden dag naar den wal, om dat stadje te bezien. Ik amuseerde mij dan ook daarmede zeer goed; alles was zoo nieuw, zoo vreemd voor mij, menschen, huizen enz., dat ik geene oogen genoeg had, om te zien; en toch was het, op de keper beschouwd, weinig bijzonders. Santa Cruz is een net stadje; de straten zijn wel geplaveid, maar naauw en doodsch door de bouworde der huizen, die zeer weinig ramen aan de straat hebben, en die ramen zijn nog bijna den geheelen dag met jalousiën gesloten. De huizen zijn gebouwd van zware steenen uit rots gehouwen en van buiten met witten kalk bepleisterd; dit geeft wel, vooral in de verte, een vrolijk gezigt, maar ik kon er niets prachtigs in vinden, en, vergeleken bij onze Hollandsche huizen, zouden zij bijster afvallen. Men vond er enkelen nog van Moorsche bouworde; deze hadden voor het uiterlijke ook weinig, maar van binnen des te meer. Den ingang doorgaande, kwam men op eene binnenplaats, waar alle ramen der vertrekken op uitkwamen; boven zag men rondom galerijen, en gevoelde overal eene frischheid, die | |
[pagina 716]
| |
voor ons zeer aangenaam was. De vertrekken waren hoog, ruim en voor de luchtigheid ingerigt, met witte gekalkte muren, geene tapijten en zeer eenvoudig gemeubileerd. De omstreken digt bij de stad leveren niets belangrijks op; men vindt er niets dan dorren rotsachtigen grond, waarop niets groeit; slechts ééne wandeling was er onlangs aangelegd, die zeer kort en stijf was; aan weêrszijden stonden twee rijen boomen, met bloemen tusschenbeiden. Wij hadden dien dag nog gelegenheid, om ook eene kerk te zien, en wel de hoofdkerk. Uiterlijk vertoonde zij zeer weinig, maar het innerlijke trof mij des te meer. Het was een ruim en luchtig gebouw, rustende op pilaren, rondom met kostbare draperiën behangen. Overal in het rond waren altaren, allerprachtigst versierd, en gewijd aan christus, de Heilige Maagd, petrus, johannes, st. antonio, den patroon der stad, en anderen; voor ieder altaar zag men een schilderstuk, den Heilige, aan wien het gewijd was, in eene zijner daden voorstellende. Ofschoon ik geen kenner ben, kwam het mij voor, dat zij schoon waren, en vooral voor het volk zeer indrukwekkend moeten zijn. Na den hoogen toren beklommen en ons verlustigd te hebben met een heerlijk gezigt op de stad en reede, keerden wij, tamelijk vermoeid, naar het koffijhuis terug, om de sloep af te wachten. Den 15 Junij ging ik, in gezelschap van zes anderen, ten vijf ure naar den wal, om een toertje naar Laguna, de hoofdstad van het eiland, te doen. Wij hadden daartoe ezels afgehuurd, daar de weg over eenen hoogen bergrug loopt, rotsachtig en voor den vreemdeling niet gangbaar is. Ik verwachtte weinig van die ezels, en had ze mij voorgesteld, zoo als ik ze in Holland gezien had; maar ik werd aangenaam verrast, toen ik een mooi zwart beestje kreeg, dat driftig genoeg was. Deze dieren doen hier veel meer dienst dan paarden; zij worden even als deze getoomd en gezadeld, kunnen met minder voedsel toe, en loopen met het grootste gemak over de ongebaandste wegen, die men zich bedenken kan. Zij rijden zeer gemakkelijk, ten minste ik heb er dien dag eenige uren op gezeten, gedraafd of gegaloppeerd, en er den minsten hinder niet van gehad. Van dat uitstapje kan ik u evenwel weinig zeggen; de tijd was te kort, en wij hadden een te groot gezelschap, om veel te kunnen profiteren. Wij kwamen, 21 in getal, de hoofdstad Laguna bin- | |
[pagina 717]
| |
nen, namelijk 7 heeren van boord, 7 ezels en 7 drijvers. Ik had met mijnen vriend afgesproken, om dat toertje te zamen te doen; maar toen dit gehoord werd, wilde ieder mede, en wij amuseerden ons meer met elkander, dan met het vreemde te zien. Stelt u maar eens in mijne plaats, en verbeeldt u, dat gij uwen langoor doet stilstaan, om u met een schoon natuurtooneel te verlustigen, en zoo rondom u ziet. Terwijl gij nu, buiten uzelven van verrukking, u langzaam op poëtische vleugelen verheft, en hoopt, eindelijk in het volle genot van uw schoonheidsgevoel u te verzadigen, hoort gij plotseling eene stem achter u: Zeg, geef me je sigaar ereis; en ziedaar in een oogenblik alle illusie verdwenen, en u in het gevoel der dorre wezenlijkheid teruggeworpen. Daarom, zoo gij ooit genot wilt hebben van zoo iets, doet dan niet zoo als wij, maar neemt eene vriendin mede, die stilstaat als gij niet verkiest voort te gaan, die weet te zwijgen als gij stom van verrukking zijt. Zoodat ik u van Laguna niets weet te vertellen, dan dat het eene doodsche, akelige stad is. Het eenige, waar ik nog een weinig genot van had, was een toertje naar buiten. De grond was hier overal bebouwd met maïs of Turksche tarwe, aardappelen enz. Hier en daar zag men vijgeboomen, palmboomen en wijnstokken, en op de bergen aloës in het wild bij duizenden. Den 16 Junij. Den laatsten dag, dat wij nog hier waren, ging ik 's namiddags weder aan wal, en eene wandeling over den naastbijgelegen hoogsten berg doen. Dit was de belangrijkste, maar ook de vermoeijendste dag van allen; wij moesten soms op handen en voeten klimmen langs steile afgronden, op ruwe rotsen enz., maar zagen onze moeite dubbel beloond door de trotsche, overheerlijke gezigten en het vreemde en belangwekkende, vooral toen onze weg door eene naauwe, duistere spelonk liep. 's Avonds werd er te Santa Cruz eene voorstelling in den schouwburg gegeven; om toch niets over te slaan, ben ik ook daar geweest, maar vond er niets vreemds en alles even zoo als in Holland. Ik had mij zulke goede voornemens gevormd, om alles eens juist op te nemen en aan te teekenen, waarin het weinigje Spaansch, dat ik geleerd heb, mij bijzonder wel te pas kwam, daar alleen de Consul en de logementhouder Fransch en Hollandsch spraken; maar ik vond mij zeer bedrogen, | |
[pagina 718]
| |
eensdeels omdat alles, wat ik zag, mij te vreemd voorkwam, en anderdeels omdat ik geen kans zie, om, wat ik in het hoofd had of gevoelde, naar wensch uit te drukken. Al zoo veel van Teneriffe, en nog niets van de Piek? vraagt gij. De eenvoudige reden is, dat ik die niet gezien heb, dan zeer flaauw en in de verte. De Piek ligt meer binnenwaarts, en wij hadden geen tijd, om die te bereiken. En nu nog iets ten slotte, over de bewoners van Teneriffe. De eigenlijke inboorlingen zijn geheel uitgeroeid, en men vindt er niet dan Spanjaarden. Vooral op de vrouwen viel bijzonder mijne aandacht. Men zag zonder onderscheid bij allen eene schoone slanke gestalte, fiere houding en gang, kleine voeten en handen, mooi donker haar, groote donkerbruine of zwarte oogen, met eene expressie, met eenen gloed, die alle beschrijving te boven gaat, en zonder te zeggen, dat ik hier meer, dan elders, regelmatige schoonheden zag, hadden zij allen eene bevalligheid, die alles overtreft. Jammer maar, dat zij eene bruine tint over het gelaat hebben, die natuurlijk het klimaat medebrengt, want wij waren hier al tamelijk in de warmte; in onze hut stond de thermometer op 78 graden. Van de bevalligheid der vrouwen sprekende, heb ik alleen die van meisjes en jonge vrouwen bedoeld, want nog nimmer zag ik afzigtelijker ouderdom; het schijnt, dat, zoodra zij 40 jaren bereiken, alle bevalligheid verloren gaat, ja voor het walgelijke plaats maakt. De kleeding was zeer smaakvol; zij droegen een' zwarten sluijer over het hoofd, en eene zwart zijden mantille; het overige zoo als in Holland, behalve dat zij waaijers gebruiken, en daarmede met eene aimable nonchalance weten om te gaan. In de komedie waren zij ook zoo als gij en anderen gekleed, met opgestoken haar, blooten hals enz. Van de mannen kan men grootendeels hetzelfde zeggen, wanneer gij voor bevalligheid een forsch mannelijk gelaat en edele houding in de plaats stelt. De 17 Junij was de dag van ons vertrek. Wij gingen, met goeden wind en weder, 's morgens ten 8 ure, onder zeil, liepen langs de kust van het eiland, zagen ten 12 ure flaauw de Piek, die wij tot nog toe niet hadden kunnen zien, omdat zij te ver het land in ligt en altoos met wolken omgeven is, en ten 4 ure was er van Teneriffe niets meer te zien. |
|