| |
Iets over het openbaar en huiselijk leven der Turken.
(Vervolg en slot van bl. 603.)
Onder de feesten, die door de Muzelmannen gevierd worden, behoort de dag der geboorte van mahomed, of Baïram, welk feest drie dagen duurt, en invalt op het einde van de maand Ramazan, of onthoudingsmaand, alsmede het Corban-Baïram, of het geheiligd Paaschoffer, dat plaats heeft drie maanden na Baïram. Ramazan herinnert het tijdstip, waarop mahomed, vervolgd door zijne vijanden, verpligt werd de vlugt te nemen. De dag is aan vasten toegewijd; des nachts nemen de geloovigen hunnen maaltijd, en houden zich met hunne zaken bezig. Corban-Baïram is een der voornaamste feesten. In elk gezin wordt op dat tijdstip een schaap geslagt; men geeft elkander geschenken; men verlicht de Moskéën, en men deelt onder de armen liefdegaven uit. De Muzelmannen kiezen dit feest uit, om de gevaarlijke bedevaart naar Mekka te ondernemen. De Koran gebiedt iederen geloovige, deze bedevaart eenmaal in zijn leven te doen, en niet dan zeer gewigtige redenen geven de vrijheid
| |
| |
hiervan af te wijken. In dat geval is het den geloovige bevolen, een' behoeftige in zijne plaats te zenden, en hem te voorzien van al het noodige voor de reis. De plegtigheden van deze pelgrimaadje zijn slechts ten deele bekend, want de Muzelmannen maken er voor de ongeloovigen een geheim van. Ondertusschen heb ik deswege eenige inlichtingen te danken aan zekeren dostan-bey, vromen en ijverigen Turk, wiens geneesheer ik was, en wiens godsdienstige opgewondene geestdrift reeds van verre in mijne nieuwsgierigheid mijne bekeering meende te zien. - Verscheidene karavanen, uit verschillende oorden, waar de Mahomedaansche Godsdienst heerschende is, reizen telken jare naar Mekka. De belangrijkste zijn die, welke van Konstantinopel en Caïro vertrekken. De eerste brengt de geschenken van den Sultan naar de heilige plaatsen (Mekka en Medina). Zij wordt bestuurd door een' van de grooten des rijks, die door den Sultan met die waardigheid bekleed wordt en dezelve tot zijne wederkomst behoudt. Op den avond vóór het vertrek begeeft zich de Sultan met het gansche Hof naar Scutari, en woont het gebed bij, hetwelk door den Groot-Muphti zelveu verrigt wordt. Des anderen daags reist de karavaan af; zij vervolgt den weg van Klein-Azië en moet Syrië en de woestijn doortrekken. De karavaan, die van Caïro afreist, is niet minder in getal en luister, dan die van Konstantinopel. Een kameel, de rijke tapijten torschende, die door den Pacha naar Mekka en Medina worden gezonden, wandelt, gedurende een' dag, door de straten van Caïro, omringd door eene eerewacht, en gevolgd door Hadjis (bedevaartgangers). De
karavaan gaat de stad uit door de poort, die naar Suez geleidt, en overnacht in de nabijheid van eenen vijgeboom, bij welken, gelijk de overlevering verhaalt, de Maagd maria, op hare vlugt, zoude zijn aangehouden; den volgenden dag zet zij hare reize door de woestijn voort. Op zekeren afstand van de heilige plaatsen zijn al de geloovigen verpligt van hunne lastdieren af te stijgen. Er wordt echter eene uitzondering gemaakt op de genen, die, uit hoofde van ouderdom of gebrekkelijkheid, niet gaan kunnen. Allen moeten het laatste gedeelte van den togt blootshoofds afleggen. Deze daad van boete kan echter vervangen worden door het geven van rijke aalmoezen aan de behoeftigen. Te Mekka aangekomen, legeren al de Hadjis zich om de Kaaba, onder tenten, op kleinen afstand van elkander opgerigt, en maken
| |
| |
zich gereed om het feest door onthouding en gebed te heiligen; de vijf gebeden, door de Priesters bij de wet voorgeschreven, zijn hierbij van kracht. Het beginsel van broederschap en gelijkheid ontvangt te Mekka de grootste ontwikkeling; alle bedevaartgangers behandelen elkander als broeders, en de talrijke behoeftigen, die deze lange reis ondernemen, worden ruimschoots van het noodige voorzien door de giften, die zij dagelijks ontvangen. Men moet, tot eere van den Muzelman, getuigen, dat de liefdadigheid door hem met geene ijdele pralerij verrigt wordt; zij vernedert hem niet, die ontvangt; zij verhoovaardigt hem niet, die geeft; het is een pligt, dien men vervult, en de linkerhand weet nimmer, wat de regter doet. - Op den avond vóór het feest slagt het hoofd van ieder gezin een schaap; het is eene ware herdenking van de oude Godsdienstplegtigheden. Het offer is in geene andere omstandigheid door mahomed voorgeschreven. Des anderen daags wonen alle bedevaartgangers het gebed bij, dat in den tempel plaats heeft. Eene ontelbare menigte bedekt de vlakte. Al de geloovigen knielen in datzelfde oogenblik op het zand der woestijn neder. Gedurende drie dagen vereenigen zich de bedevaartgangers iederen avond bij drie putten, die zich in de nabijheid van de Kaaba bevinden. Ieder neemt een' steen in de regterhand, en werpt dien over den linker schouder in een' der putten, waar hij zich met den rug naar toe keert. De steenen waren allen opgeruimd en de putten in weinige jaren er mede gevuld, zoo de Imans zich niet bezig hielden met ze er uit te halen en de steenen weder op hunne plaats te brengen; de Muzelmannen geven voor, dat het de Engelen zijn, die zelve zich met deze bezigheid belasten. Nimmer heb ik het doel of den zin dezer geheimzinnige plegtigheid kunnen te weten komen. - De Kaaba was, ten tijde van
mahomed, een tempel bestemd voor de dienst der Afgoden. De groote wetgever wijdde dezen heidenschen tempel aan zijne Godsdienst. De bijgeloovige Muzelmannen verzekeren, dat de Kaaba zóó uit den hemel is neêrgedaald, als men denzelve thans aanschouwt; zij voegen er bij, dat zijne plaats van eeuwigheid af door een' zwarten steen was aangewezen, - den steen, op welken abraham zijn' zoon isaac offeren moest.
Wanneer de plegtigheden van Corban-Baïram geëindigd zijn, gaan alle bedevaartgangers Medina bezoeken; het is in
| |
| |
deze stad, dat mahomed werd geboren. Zij bekleedt den tweeden rang onder de heilige steden; Mekka is de eerste, want zij bezit het graf van den Profeet, en Damascus behoort tot den derden rang. De Muzelmannen geven voor, dat jezus christus, op eenen Vrijdag, door een der torentjes in de groote Moskee van Damascus zal nederdalen, voor al de geloovigen zal verklaren, dat mahomed de grootste der Profeten is, en vervolgens zich zal te rusten leggen in de Kaaba, in het graf, dat voor hem bewaard is naast dat van den wetgever der geloovigen. De Muzelmannen worden, na hunne terugkeering van Mekka, Hadjis, of bedevaartgangers, genoemd. Deze bijnaam is een ware adellijken titel, dien men niet vergeet achter hunnen naam te voegen, het zij men tot hen spreekt of aan hen schrijft, en welke hun alle aanspraak geeft op den eerbied en de hoogachting der geloovigen.
Uit hetgeen wij gezegd hebben, moet men niet afleiden, dat alle Muzelmannen dezelfde eenvoudigheid in hunne Godsdienst bewaren: Gedurende de nachten van Ramazan ziet men de bijgeloovigen zich verzamelen op de openbare plaatsen of voor de Moskéën. Dáár, in kringen zaamgeschaard, of op eene rij geplaatst, winden zij zich op door hunne overdenkingen; en als zij genoegzaam meenen ingegeven te zijn, beginnen zij links en regts golvenvormige bewegingen te maken, die zij hoe langer hoe meer versnellen, sprekende met kracht, doch met eene hijgende stem, te gelijker tijd de woorden: Allah ou! uit, die letterlijk beteekenen: God hem! Allengskens vermindert hunne ademhaling; hunne gelaatstrekken worden strak; somtijds springt hun het bloed uit de longen, en zij houden niet op, vóór dat zij, uitgeput van vermoeijenis en buiten kennis, in bezwijming nedervallen. Deze dweepers oefenden vroeger een groot gezag onder het onwetende volk uit; men geloofde hen in staat te zijn om wonderen te verrigten; zij hebben nu hunnen begoochelenden invloed verloren, en men beschouwt ze niet anders dan als gewone menschen. Het godsdienstig geloof verbindt zich bij de Muzelmannen met het bijgeloof; zij vreezen het booze oog, en telkenreize, wanneer zij eene lofspraak op de ligchamelijke of zedelijke hoedanigheden van een mensch afleggen, een dier of eenig voorwerp van waarde roemen, beginnen zij met den uitroep: Masch Allah! (dat God het behoede!) Men vooronderstelt booze bedoelingen bij den
| |
| |
genen, die van dit beschermingsformulier geen gebruik maakt. Het is om die zelfde reden, dat men aan de hoofden der vrouwen en der kinderen en om de halzen der paarden amuletten of ook gekleurde steenen hangt. De eersten bevatten verzen uit den Koran, of kabbalistische spreuken; de tweeden zijn geschikt, om de aandacht van de voorwerpen, die ze dragen, af te trekken. - Bij de verschijning der nieuwe maan ziet men de Turken dikwijls op de wandelwegen of in de straten stilstaan, de beurs uit den zak trekken, en, terwijl zij de oogen op de maan vestigen, het geld betasten, dat dezelve bevat. Deze handeling laat zich verklaren door den volgenden wensch: ‘Mogt mijn rijkdom alzoo vermeerderen, gelijk de maan dagelijks in grootte toeneemt!’
De Muzelmannen vereeren in den Sultan den opvolger, den wettigen Stedehouder van mahomed en den Hoogepriester van het Islamismus. De Muphti is de hoogste Regter, de oppermagtige uitlegger van de wet: hij bekleedt den tweeden rang in de hierarchie; hij kan echter van zijnen post ontzet worden, en de Souverein heeft over hem het regt van leven en dood. De Sheriff van Mekka is Hoogepriester der heilige plaatsen. Hij is een der aanzienlijkste ambtenaren des rijks, maar zijne hooge waardigheid alleen verschuldigd aan de plaats, waar hij zijne bediening bekleedt. De Sultan benoemt bovendien drie Opper-Mollahs of regters; de een heeft zijn verblijf te Caïro; de twee anderen verlaten Konstantinopel niet, en verdeelen de hooge regtsmagt in Europisch en Aziatisch Turkije. Ieder landschap heeft bovendien nog een Mollah en iedere stad een' Cadi. Ziedaar de regterlijke magt. De betrekking van Pleitbezorger bestaat in Turkije niet; het woord is zelfs in de taal onbekend. Iedere partij behandelt en verdedigt hare eigene zaak; beklaagden en beschuldigden worden gehoord, en de regter vonnist naar de wet van den Koran. De Koran is het burgerlijke, staatkundige en godsdienstige wetboek der Muzelmannen; hieruit volgt, dat de regters een wezenlijk priesterschap vervullen. Nu volgen de Imans. Deze zijn de priesters, die de gebeden in de Moskéën doen, en die, bijgestaan door de Kodjas, of ondermeesters, de kinderen in de openbare scholen onderwijzen. Deze scholen belenden aan de Moskéën.
De Dervisch zijn, gelijk men weet, Turksche monniken. Er zijn in deze orde verschillende klassen: de huilers, de dansers en de bedelaars. De dansers en huilers hebben tot
| |
| |
onderscheidingsteeken een' hoed van grijs vilt, zonder rand, in den vorm van een suikerbrood. Deze Dervisch bewonen de tékes of kloosters. Ieder heeft zijne cel. Verscheidene leven in den ongehuwden staat; anderen zijn getrouwd, leven met hunne vrouw, en komen niet buiten het klooster, dan tegen het uur des gebeds. Er zijn er, die eenig handwerk uitoefenen, of handel drijven; er zijn er ook, die zich met de beoefening van wetenschap en letteren bezig houden. Ik was altijd zeer over deze menschen te vreden, zoo dikwijls, ik met hen in eenige aanraking geweest ben. Men moet de Dervisch van deze klasse niet met die der bedelaars verwarren. Deze zijn de ellendigen, die God meenen te dienen met in onwetendheid en ledigheid het leven door te kruipen. Men ontmoet ze in de straten en op het land, somtijds naakt, somtijds met lompen gedekt, of de lenden met eene beestenhuid omgord. In de eene hand houden zij eene lans, in de andere eene drinkschaal. Deze lieden gaan blootshoofds, en kammen nimmer hair of baard; hun gelaat is verbrand door de zon, en hun uiterlijk inderdaad afschuwelijk. Gewoonlijk vallen zij niemand lastig; maar het woeste leven, dat zij leiden, en de afzondering, waartoe zij zich zelven veroordeelen, maakt, dat zij soms geheel verbijsterd van verstand, en voor anderen zeer gevaarlijk worden. Eens van Caïro naar Abousabel gaande, ontmoette ik een' dier uitzinnigen, die mij langen tijd met de snelheid en woede van een' tijger achtervolgde. Zonder den snellen draf van mijn paard zoude ik het slagtoffer geworden zijn, daar ik geen enkel wapen, en de Dervisch eene lans had.
Het geloof aan het Noodlot, men verlieze dit niet uit het oog, maakt een deel van het godsdienstig leerstelsel der Muzelmannen uit. ‘Zoo was het beschreven, God heeft het gewild,’ deze zijn bij hen heilige woorden, woorden, die geene tegenspraak dulden. De Muzelman toont te midden van het ongeluk meer wijsbegeerte, dan de strengste Stoïcijn der oudheid, en moet men bekennen, dat zulk eene onderwerping aan den wil van God een edel karakter openbaart: tot uitersten gedreven, ontaardt zij, en wordt eene berispelijke zorgeloosheid. De pest woedt ieder jaar in Turkije. Men spreke de inwoners van hunne ontvolking; men doe hun opmerken, dat deze geesel den Europeaan niet treft, wanneer hij zich aan de wet der quarantaine onderwerpt: ‘Gij behoort tot de ongeloovigen,’ zeggen zij; ‘het is eene mis- | |
| |
daad, zich tegen den wille Gods te verzetten.’ Het is waar, dat zij omtrent onze voorzigtigheidsmaatregelen, somwijlen tegenwerpingen maken, waarop weinig kan worden geantwoord. ‘Gij beschaafde mannen’, zeide mij eens een Turk, ‘gijlieden hebt geen medelijden. Wanneer de pest een der uwen aantastte, zoudt gij allen de vlugt nemen, en de ongelukkige, door de ziekte overvallen, zoude weldra, van zijne betrekkingen verlaten, aan de zorgen van vreemden worden toevertrouwd. Bij ons, het zij hij geneze of sterve, blijft de zieke altijd omringd en geen oogenblik verlaten van de genen, die hem beminnen en dierbaar zijn.’ - De Muzelmannen strekken de verachting van het gevaar nog verder uit. Wanneer een door de pest aangetastte sterft, wasschen en kleeden hem zijne vrienden, en vergezellen hem naar de grafplaats. Op het kerkhof gekomen, werpen zij de zakdoeken op zijn lijk, laten dezelve er, zoo lang het gebed duurt, opliggen, en nemen deze er niet af vóór dat men de kist in het
graf nederlaat. Deze wijze van eer en liefdebetooning aan den afgestorvenen kost aan vele honderden het leven. - De Muzelman is overtuigd, dat God niets doet zonder doel; en hij looft daarom den Vader aller batmhartigheid en mahomed, zijnen profeet. |
|