Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen bezoek bij de tooneelkunstenaresse Rachel te Parijs.Er zijn kunstenaars en geletterde mannen, die nooit iets ondernemen, zonder zich van recommandatiën te voorzien. Ik voor mij heb nooit veel van zulke aanbevelingen gehouden. Twee naauwe vrienden recommanderen elkander zelden eenen derde, en koopmansaanbevelingen zijn slechts voor het gemeen, dat zich reeds gestreeld gevoelt, wanneer het tot een middagmaal genoodigd wordt. Doch hij, die er naar streeft, om de kennis van eenig kunstenaar of ander man van verdienste te maken, en slechts eenige menschkunde aan een beschaafd voorkomen paart, behoeft voorzeker zoodanige aanbevelingen niet. Zoo hadden mij verscheidene huisvrienden van Demoiselle rachel aangeboden, mij aan haar voor te stellen; terwijl zij mij verzekerden, dat het in geenen deele moeijelijk was, op zulk eene wijze, en in hoedanigheid als letterkundige of Journalist, toegang tot haar te verwerven. Na eenige naauwkeuriger ingewonnen berigten zag ik echter het tegendeel hiervan in, en besloot nu, op mijne eigene hand eene poging te doen, om de zwarigheden te overwinnen, daar de proeve, zoo zij al niet gelukte, toch voorzeker der moeite wel waard was. Er zijn lieden, die zich met grootspraak op de vriendschap van voortreffelijke mannen beroemen, en die, wanneer men hen bij het woord vat, moeten blozen. Treurig is het, dat men zelfs onder kunstenaars zulke lieden aantreft; maar inzonderheid is zulks het geval bij eenige dagbladschrijvers van ondergeschikten rang, die van alle uitstekende mannen in wetenschap en kunst als van gemeenzame boezemvrienden spreken, en zich schuil houden, zoodra men naar het huisnommer dier halsvrienden vraagt.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 604]
| |
Ik maakte mij dus op weg, om de woning van Mejuffer rachel uit te vinden. De portier van den schouwburg, dacht ik, zal het wel het best weten; doch ook deze bedroog zich in zijne opgaaf, want sedert zij 20,000 francs bezoldiging en twee maanden verlof heeft, die er hier nog 40,000 francs bij opbrengen, woont zij niet meer in de Rue Traversière, maar in het Passage Vero-dat No. 33. Eindelijk! dacht ik, toen ik de plaats bereikt had, en trok vol verwachting aan de schel. Eene magere, maar zeer zindelijk gekleede vrouw opende de deur. ‘Wat is UEd. begeerte?’ - Is 't mogelijk! dacht ik, die vraagt ook nog! Ondertusschen, antwoorden moest ik. ‘Ik kom uit Duitschland,’ hernam ik, ‘waar men veel van Mejuffer rachel spreekt.’ - ‘Ik ben hare moeder,’ viel zij mij, met eene neiging, in de rede. - Dit was reeds een goed teeken. - ‘UEd. spreekt Duitsch,’ ging zij, zelve Fransch blijvende spreken, voort; ‘kom dan morgen ten vier ure hier, en spreek met den Papa, want die is blijde als hij eens Duitsch kan praten.’ - ‘En UEd., Madame?’ hernam ik in het Duitsch. - ‘Och, ik fpreek het slecht.’ - Aan deze weinige woorden had ik de Elzasserin herkend. Er zijn zekere provinciale accenten, welke men nimmer vergeet. Gaarne zoude ik haar reeds terstond gezegd hebben, dat wij landslieden waren; maar dit genoegen hield ik nog voor haar in petto. Ik ging heen, en verzuimde des anderen daags het opgegeven uur niet. Men riep den Papa; een klein, mager mannetje, met fijne Joodsche trekken. Wat doe ik met den vader, dacht ik, wanneer ik de dochter niet te zien krijg; doch misschien is hij de brug, om tot haar te geraken. Derhalve besloot ik, mij hem aangenaam te maken; met een' druppel honig toch vangt men meer vliegen dan met een geheel vat vol azijn, en, wat nog het beste is, ook wespen en horzels laten er zich mede vangen. Wij geraakten dus in gesprek. De man spreekt Duitsch, dat is waar, maar niet veel beter dan zijne vrouw; men hoort echter, dat hij in Duitschland geweest is, en zich vroeger vrij vlug van de taal bediend moet hebben. - ‘UEd. komt regtstreeks uit Duitschland?’ - ‘Ja, Mijnheer! Wel is waar, speel ik | |
[pagina 605]
| |
aldaar geene eerste rol; doch daar ik Fransch spreek en Duitsch schrijf, kon ik de vrienden uwer dochter misschien een genoegen doen, wanneer ik haar een weinig naauwkeuriger mogt doen kennen.’ - ‘Inderdaad, UEd. scheen mij al aanstonds toe, een Duitsche letterkundige te zijn. Hoe dikwijls hebben niet de Duitsche tijdschriften reeds herhaald, dat mijne dochter eene Jodin is!’ - De uitdrukking verbaasde mij. ‘Is dat dan eene schande?’ hernam ik; ‘ik dacht het tegendeel.’ - ‘Het is geene schande,’ hernam hij; ‘en evenwel verzeker ik u, dat, zoo ik in Duitschland gebleven ware, hetwelk ik arm en ellendig, maar met dat al ongaarne verliet, mijne dochter nu nog eene in de herbergen rondgaande harpspeelster geweest zou zijn, en zulks enkel omdat zij eene Jodin is.’ - ‘Gij doet den Duitschers onregt,’ zeide ik; ‘ook daar worden talenten erkend.’ - ‘O! laat ons daarvan zwijgen. Ik verzeker u, dat ik even zoo veel talent tot een' tooneelkunstenaar gehad heb als mijne dochter, en ware het Fransch mijne moedertaal, zoo zou de wereld zich niet verwonderen, dat de dochter van Heer abraham felix zoo goed declameert. Wat ook de dagbladen hier mogen schrijven, geloof het niet; ik heb mijne dochter opgevoed, ik heb haar onderwijs gegeven en haar tot deze loopbaan bestemd.’ - ‘Dit alles geloof ik gaarne, maar - kan men haar niet spreken?’ - ‘Neen.’ - Dit neen drong mij diep in de ziel. - ‘Mijne dochter heeft zeer veel bezigheid,’ ging hij voort; ‘daarenboven spreekt zij zeer weinig; haar geheele leven is meer naar binnen gekeerd, denkend; ter naauwernood geeft zij antwoord. De menschen zeggen, het is bedeesdheid, beperktheid; ik weet, wat het is, want juist zoo ben ik geweest. Maar ik was een arme drommel, zonder kundigheden, en een Joodsch koopman; zoo heb ik wel praten moeten leeren. Voor het overige, Heeren ontvangt zij in het geheel niet, en het minst van allen zou zij het Journalisten doen.’ - Ik poogde nu eene andere snaar aan te roeren. - ‘Is UEd. een geboren Duitscher?’ vroeg ik. - ‘Neen, ik ben een Elzasser.’ - ‘Even zoo als UEd. vrouw.’ - ‘Hoe kunt ge dit weten?’ - ‘Omdat ik ook een Elzasser ben.’ - ‘Dus,’ zeide hij met plotselinge verbazing, want ik had een' Joodschen tongval laten hooren, ‘dus zijn wij landslieden en...?’ - ‘Nu ja, en Joden.’ - Het scheen alsof hij vrijer adem schepte. Dit be- | |
[pagina 606]
| |
viel mij niet. ‘Voor de vuist gesproken, vervolgde ik, het komt mij voor, alsof gij de Duitsche Christenen vreest. Ik ben een Jood, dat is waar; maar in mijne grondstellingen ben ik eer Christen dan Jood, en zoo het woord doopen of bekeeren niet bestond, zou ik reeds lang dien naam niet meer voeren, ofschoon ik dien nimmer verloochenen zal en er zelfs trotsch op ben.’ - ‘Ja, thans mag het misschien in Duitschland anders zijn, maar in mijn' tijd....’ Hierop verhaalde hij mij zijne levensgeschiedenis en die zijner dochter. Heer felix, zoo heet hij, en inderdaad als vader kan hij zich gelukkig noemen, reisde, nadat hij een Joodsch meisje uit Gerst, bij Straatsburg, gehuwd had, uit den Elzas naar Duitschland. Van het eene oord naar het andere geworpen, vond hij eindelijk te Leitershausen, niet ver van Heilbron, een rustpunt, waar hij als onderwijzer in eenige Joodsche huisgezinnen zijn brood verdiende. Te Frankfort nam hij eene proef, om als Acteur het tooneel te betreden; hij werd er, zonder dat men hem gehoor verleenen wilde, uitgelagchen, ja zelfs, om zoo te spreken, de deur uitgeworpen. Te Stutgard bejegende men hem vriendelijker, doch merkte aan, dat zijne uitspraak te Joodsch was. ‘De toorn maakte mij razend,’ zeide hij. ‘Wat moest ik nu beginnen? Daar ik eene vrij goede stem had, werd ik voorzanger, beestensnijder en onderwijzer te gelijk. In mijne verbittering verwisselde ik somwijlen het eene beroep met het andere, en ik geloof ik heb ossen onderwezen en kinders als vee behandeld. Toen ik huisvader werd, was mij deze broodwinning niet toereikend meer; ik wilde koopman worden. Ik had mij zoo zeer aan Duitschland gewend, dat ik aan Frankrijk niet meer dacht; doch toen de Franschen geslagen werden en napoleon wijken moest, vreesde ik in mijne domheid, dat ik nu een Duitscher zou moeten worden, en vlood kort daarop weder naar den Elzas. Mijne vrouw was destijds hoogzwanger van rachel; ik had geen sou in den zak, en wist er ook geen te verdienen. Ik kwam te Mumpf aan, een dorp, dat thans tot Zwitserland behoort, maar toen onder den Elzas geteld werd. Daar werd rachel, het wonderbare meisje, geboren. Dit gebeurde juist op den Joodschen vastenavond, op dien dag, toen esther geheel haar volk uit de moorddadige handen van haman redde; - Mademoiselle clairon is ook op dienzelfden dag geboren. Van eenen Oostenrijkschen officier won | |
[pagina 607]
| |
ik ettelijke francs, en met dit geld redde ik mijn pasgeboren kind. - Ik reisde vervolgens naar Parijs, begon eenen kleinen handel, en won mijn brood, zoo goed het gaan wilde. Toen rachel vijf jaren oud was, ging zij zeer dikwijls peinzend in de kamer op en neêr. ‘Zie eens,’ zeide ik menigmaal tot hare moeder, ‘gang en houding van dit kind; het heeft toch iets zeer zonderlings.’ Reeds toenmaals besloot ik, haar aan het tooneel te wijden, vooral daar zij eene welluidende heldere stem had en buitengewoon veel gevoel aan den dag legde. Opmerkelijk is het, dat zij nooit een woord Duitsch sprak, ofschoon ik en hare moeder het spraken. Zij verstaat het; maar nooit kon ik er haar toe brengen, zich van die taal te bedienen, en toen zij vijf jaren oud was, leerde zij mij goed Fransch spreken en plaagde mij met mijn Duitsch accent. In haar achtste jaar toonde zij reeds veel declamatorisch talent. Daar ik gedurig op reis was, kon ik mij niet veel met hare opvoeding bemoeijen, en ook beweerde zij, dat zij zich alleen opvoeden kon. Wat de dagbladen over dit tijdvak uit het leven van mijne dochter verhaald hebben, is gelogen. Zij zong, wel is waar, bij de harp, gedurende mijne aanhoudende afwezigheid; maar van haar elfde jaar was zij reeds in eene kostschool. Zij gaf overigens in dit opzigt weinig om hare leermeesters noch om mij; zij liet mij preken, zweeg, en deed wat zij wilde.Ga naar voetnoot(*) In haar veertiende jaar was zij reeds een groot meisje, en in het vijstiende speelde zij in den schouwburg du Gymnase, - maar slechts uit nood, want genegenheid had zij slechts voor het treurspel. Na dit gesprek herhaalde ik mijn verzoek, om haar te mogen zien; maar Heer felix, ofschoon haar vader, durfde mij dit met geene zekerheid beloven; niet zoo zeer dat rachel te trotsch is, maar omdat zij niet gaarne bezoeken ontvangt, en in het gewone gesprek zoo bedeesd is als een kind. Nogtans bescheidde hij mij tegen den volgenden dag. Toen ik kwam, sloeg hij mij eene wandeling in de Champs Elysées voor. ‘Mijne dochter,’ zeide hij mij onder weg, ‘heeft zich heden geërgerd en ontvangt niemand.’ - Aha, dacht ik, zij ergert zich reeds; zij is verloren. - Hierop vernam ik, dat zekere Graaf zijne koets met vier paarden | |
[pagina 608]
| |
en drie knechts gezonden had, om haar en hare moeder tot het doen van een toertje in het Bois de Boulogne af te halen. Aldaar gekomen, kreeg rachel het rijtuig van Mademoiselle mars in het gezigt; zij beval den koetsier, sterker aan te rijden, wijl zij haar groeten wilde; doch Mlle mars, die het merkte en niet door rachel gegroet wilde wezen, gaf aan haren koetsier hetzelfde bevel. Het werd een wedloop, waardig door de pen van eenen homerus beschreven te worden! Beide rijtuigen werden door meer dan honderd cabriolets met jonge Heeren gevolgd, die nieuwsgierig waren, den uitslag van den kampstrijd te zien. Rachel's koetsier was op het punt om de zege te behalen, toen de equipaadje van Mademoiselle mars eenen zijweg insloeg en rachel langzaam en vol spijt naar huis reed. Jufvrouw mars, namelijk, is jaloersch op de zegepralen van rachel; want, toen zij zelve onlangs speelde, waren er ter naauwernood 500 menschen in de zaal. Ondertusschen doet het de jonge Actrice leed, dat de oude kunstheldin zich zoo trotsch jegens haar gedraagt; en juist dit strekt haar tot eer. Den volgenden dag, eindelijk, zou ik het geluk hebben, de kunstenares te zien. Haar vader ging haar halen, en zij kwam, doch slechts om zijnentwille. Ik had ook zijne eigenliefde en ijdelheid in het spel pogen te brengen. ‘Een vader,’ had ik hem gezegd, ‘behoeft immers maar te spreken, en de dochter, hoe groot zij ook is, moet gehoorzamen.’ - Terwijl ik alleen in de kamer was, dacht ik onwillekeurig aan de Lady in Kabaal en Liefde, bij welke ferdinand op last zijns vaders een bezoek aflegt. Bijna zou ik haar in den steek gelaten hebben, toen zij verscheen. Op mijne kamer had ik reeds domme zinsneden genoeg gesmeed, met welke ik haar wilde aanspreken; b.v. deze: Mademoiselle, si votre corps était aussi grand que votre talent, Paris vous serait trop étroit, en andere van gelijke waarde; maar toen ik haar zag, was ik zoo ontroerd, dat ik haar naauwelijks danken kon. Ik zal deze gelegenheid waarnemen om haar af te schilderen, daar ons kort gesprek voor mededeeling te onbeduidend was; ofschoon zij zich verheugde, toen ik haar vertelde, dat men in Duitschland zoo veelvuldig van haar spreekt. ‘Papa m'a dit bien des choses de l'Allemagne,’ zeide zij. Ofschoon nu bien des choses in het Fransch veel goeds beteekent, zoo moest ik, die mij terstond hersteld had, met dat al glimlagchen, want voor eenen Duit- | |
[pagina 609]
| |
scher blijft het altijd dubbelzinnig. - Rachel is van middelbare gestalte, maar slank en men zou bijna zeggen poëtisch gevormd. In haren gang ligt werkelijk iets geheimzinnigs, eene tooverkracht, voor welke ik geenen naam weet, of het moest die van de Gratiën der Ouden wezen.Ga naar voetnoot(*) In hare wezenstrekken gelijkt zij naar haren vader. Haar gezigt is mager, haar neus eenigzins lang, maar fraai gevormd, haar oog zwart maar zacht, haar haar mede zwart, maar hare wenkbraauwen lichter dan het haar. De geheele rachel herkent men aan haren mond, en aan de wijs, waarop zij het hoofd draagt. Haar mond mag niet schoon genoemd worden; integendeel heeft hij iets Joodsch; maar in de golvende liniën dezer lippen speelt een lachje, dat onbeschrijfelijk is. Het is echter meer spot dan hartelijkheid. Men kan het haar aanzien, dat zij een kind der natuur is en geene geleerde vorming bezit. Zij leeft meer innerlijk dan uitwendig, spreekt weinig, merkt veel op, maar bezit ook weinige of zoo goed als geene verkregene kundigheden. Daar men zich hier overal à la Rachel kleedt, zoo veroorloof ik mij, voor de Duitsche vrouwen, haar toilet te schilderen. Rachel draagt gewoonlijk een zwart, of zijden of fluweelen kleed. Haar haar is glad gekapt, en op haar voorhoofd glinstert eene ferronière, die in het midden een' diamant heeft. Op de borst draagt zij steeds eene roos; de hals is vrij. Zoo kleedt zij zich ook, wanneer zij op soirées verschijnt. En nu een woord over rachel de tooneelkunstenares. In de eerste plaats doen zich twee vragen op: Waarin ligt hare voortreffelijkheid? en: Zou rachel, zoo zij eene Duitsche ware, eene even groote kunstenares wezen? Misschien kan de beantwoording der eerste vraag ook voor de tweede gelden. Rachel's verdiensten bestaan in hare onvergelijkelijke uitspraak en declamatie, en voorts in de schakeringen der toonbuiging en in de contrasten, welke zij daardoor te weeg brengt. Men moet weten, hoe onbegrijpelijk dit schijne, dat on- | |
[pagina 610]
| |
der een millioen Franschen naauwelijks een eenige geacht wordt als model eener goede uitspraak te kunnen gelden. rachel is de uitverkorene onder 32 millioenen, die een Fransch vers onberispelijk kan opzeggen. Een voorbeeld, hoe naijverig de Franschen omtrent hunne uitspraak zijn, moge hier zijne plaats vinden. Den 28 Februarij gaf men Esther, waarin rachel voor de eerste maal optrad, Beauvallet, die de rol van Haman speelde, moest het volgende vers reciteren:
Malheureux j'ai servi de héraut à sa gloire.
Het publiek meende in den beginne, dat het héros zijn moest: het ware mogelijk geweest.Ga naar voetnoot(*) Daar nu in dat geval niet een t maar een s op de volgende vokaal moest overklinken, ontstond er plotseling zulk een fluiten, kloppen en stampen, dat de Acteur niet verder spreken kon. Wee hem, zoo hij mis gehad had! Maar nu verhieven zich eenige stemmen uit het parterre en riepen: C'est juste, c'est héraut et non héros,’ en op staanden voet moest beauvallet de passage herhalen. Rachel spreekt de verzen zoo zacht uit, en doet daarbij met zoo veel kieschheid elken bijklank der woorden uitkomen, dat de op zijne taal zoo trotsche Franschman in verrukking uitroept: Voilà du français! en tranen van vreugde schreit. De tweede bijzonderheid, welke haar eigen is, is de wijs, waarop zij hare spraak als schaduwt. Rachel doet dit volgens een haar aangeboren schoonheidsgevoel. Plato kon haar als bewijsgrond voor de ingeschapene denkbeelden bijbrengen. Kortom, met elk harer woorden schildert zij. Zij ademt, als 't ware, de phrase aan, doet den toon trapswijs klimmen, drijft dien, met eene wegslepende kracht, welke men bij het zwakke meisje niet als mogelijk ondersteld zou hebben, tot het hoogste toppunt, en laat dien dan plotseling tot eene hartverscheurende diepte vallen, zoo dat den toehoorder eene rilling door de ziel gaat. Hierin onderscheidt zij zich van de overige Fransche Acteurs, die al hunne kunst in het regelmatig zwellen en dalen der stem | |
[pagina 611]
| |
doen bestaan. Rachel schreeuwt niet; zij is steeds eenvoudig; haar opzeggen gelijkt naar de Duitsche wijze, en is, zoo als wij zeggen, naïf-gemoedelijk, maar toch niet hartelijk, want altijd zweeft zij in eenen kring van ironie, steeds in het midden tusschen licht en duister. Woedt zij, zoo gilt zij niet; eene inwendig bedwongene, gedempte stem klinkt dan als het geluid van eene echo; het geheele meisje, zoo aanvallig het was, verandert in eene furie, maar in geene wild woedende, want een hoog gevoel van smaak en kunst doet haar eene zekere kalmte vasthouden, en hoe verre zij de hartstogtelijkheid ook drijft, nimmer overdrijft zij. Voorts legt zij ook in de woorden een' zekeren toon, en geeft aan dezelve eene beteekenis, waaraan de toeschouwers in het geheel niet gedacht hadden. In eene harer rollen komt driemaal achter elkander het woord: Rome, Rome, Rome enfin! voor. Nu moet men rachel dit vers hooren zeggen. Al hare voorgangsters deden bij elk Rome de stem rijzen; rachel niet. Rome spreekt zij sterk, Rome herhaalt zij met half gesmoorde stem, en het derde, Rome enfin! met eene als verpletterende satyre, die onbeschrijfelijk is. Men zal naauwelijks gelooven, dat zij dit driemaal heeft moeten herhalen. Wat baat het? Al laat men het haar tienmaal herhalen, niemand doet het haar toch na. Alles zaamgenomen, blijkt ontegenzeggelijk, dat rachel een Genie van den eersten rang is, en desniettegenstaande zou zij in Duitschland geen' zoo grooten opgang maken; want in de eerste plaats telt haar Fransch voor zeer veel mede, en in de tweede is Parijs de eenige stad, die eene glorie om den kunstenaar weeft. Het kan, geloof ik, buitenslands niet geheel onbelangrijk zijn, te hooren, hoe men hier, aan het Théâtre français, queue maakt, om rachel te zien. Ik had, door gunst van haren vader, een logebillet gekregen, om Esther bij te wonen. Het zij onkunde, het zij galanterie, ik stond het aan eene Dame af, en besloot queue te maken. Ten drie ure moest men reeds op de plaats zijn, en ten half zeven ging de kas open. Onder het portaal van den schouwburg wordt men drie aan drie ingeperkt en opgesloten. De gang heeft voor 500 menschen plaats. Men verdeelt de queue in eigenlijke queue, in tête de la queue, en queue de la queue. De tête of het vooreind der queue vormen gewoonlijk arme drommels; deze staan tot vijf ure, en geven alsdan hunne | |
[pagina 612]
| |
plaats voor een of twee francs over. Langs de queue staan municipale Garden; voor elk, die intreedt, moet een ander uittreden. Denk echter niet, dat men er zich verveelt. In de eerste plaats komen er al de uitventers van nieuwsbladen. Daar de namen der Acteurs niet op het aanplakbiljet staan, moet men de kleine Journalen koopen, die het repertoire van al de schouwburgen bevatten; vervolgens verschijnt er muzijk, en eindelijk ook nog hoort men er duizende der kluchtigste discussiën. Een kapper en een student b.v. disputeerden naast mij over rachel. De friseur sprak niet alleen met den mond, maar ook met handen en voeten, met neus en haren. Gelijk aan een steenen Neptunus-beeld, dat overal henen water uitspuit, slingerde hij met elke beweging eenen stroom van woorden weg, als ware hij onuitputtelijk. Hij beweerde, rachel had wel leermeesters gehad, maar had hen allen overtroffen. De ander hield staande, dat zij aller baan verlaten had en haren eigen' weg gegaan was. ‘Je vous dis, moi, qu'elle les a dépassés.’ - ‘Et moi je vous dis qu'elle s'en est écartée.’ - ‘Vous n'y comprenez rien.’ - ‘Plus que vous.’ - ‘La garde!’ riep een spotboef. Er kwamen twee Gendarmen. ‘Qu'est-ce qu'il y a?’ - Overluid gelach. - ‘Enfin!’ - ‘Qu est-ce que cela vous regarde?’ zeî de friseur; ‘nous parlons des élections. Est-ce défendu?’ - De anderen echter verzekerden den Gendarme, dat het over rachel was. Hernieuwd gelach. De Gendarme zelf lachte mede; hij toch ook was een Franschman. ‘La Garde!’ roept men op eene andere plaats. - ‘Qu'est-ce?’ - ‘Ne voyez-vous pas que j'étouffe?’ - Nieuw geschater. - ‘Etouffez!’ roepen anderen. - De wacht, echter, maakt ruimte, want meer dan drie personen mogen niet op eene rij staan. Ik wil wel bekennen, dat de queue hier dikwijls meer verlustigt dan het theater zelf. Doch zeker, zoo erg als thans, gaat het zelden toe. Slechts ten tijde van talma moest men er reeds ten drie ure zijn, even als thans bij rachel. Rachel heeft nog drie zusters. De oudste, sara, is te Rouaan geëngageerd; zij komt rachel in geenen deele nabij. De jongste, rebekka, heeft meer talent. Haar broeder, dien ik verzen heb hooren reciteren, kan ook een groot tooneelist worden. |
|