Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 598]
| |
Iets over het openbaar en huiselijk leven der Turken.(Fragment uit het Reisverhaal van Dr. victor morpurgo.)
Een zeer laakbaar misbruik is het volslagen gebrek aan opvoeding bij de Turksche vrouw. Eene Turksche vrouw, die lezen en schrijven kan, wordt voor een wonder gehouden. De arme vrouwen bemoeijen zich met haar huishouden; maar zij, die beter gesteld zijn, stellen er eene eer in, om haar geheele leven in eene volstrekte ledigheid door te brengen. Het is echter onwaar, dat zij een goed gedeelte van den dag aan de zorg voor haar toilet besteden. De overdreven smaak, dien men vermeent dat zij voor welriekende oliën of wateren hebben, is bloot eene dichterlijke vinding. De Oostersche vrouwen slapen geheel gekleed, en zijn vreemd van die verwisseling van toilet, die te Londen en te Parijs de fatsoenlijke vrouwen zoo zeer bezig houdt. Haar hoofd is altijd gedekt door eene kleine roode muts; terwijl zij het haar steeds in kleine trossen zamensnoeren. Haar opschik is somtijds schitterend en kostbaar, maar de mode oefent noch op den vorm der kleederen, noch op de soort der stoffen eenigen invloed uit. Wanneer zij uitgaan, zijn zij gedekt door een feredjée, eene soort van mantel met mouwen, waar zij zich geheel in kunnen wikkelen, en die de gansche gestalte bedekt. De aanzienlijke vrouwen onderscheiden zich alleen door de fijnheid der cachemirs en door de hoeveelheid edele gesteenten, waarmede zij zich, meer kwistig dan met smaak, opsieren; maar aan haar toilet zelve besteden zij over het algemeen toch zeer weinig tijd. Behalve de oogenblikken, die zij aan eenig tapijtwerk, waarin zij uitmunten, toewijden, brengen de aanzienlijke vrouwen verscheidene uren van den dag door, uitgestrekt op hare divans of sofa's, minneliederen zingende, begeleid door het eentoonige geluid van de mandoren harer slaven! Het overige van den tijd besteden zij aan het bad, aan de wandeling, of aan bezoeken. Ik zal niet spreken van de badplegtigheid, die voor de jonge Turkinnen plaats heeft den dag vóór de bruiloft: verschillende reizigers hebben reeds hiervan gewag gemaakt. Tot dezelve worden de ouders en nabestaanden toegelaten, en de herinnering er van blijft onuitwischbaar in het geheugen | |
[pagina 599]
| |
der vrouw gegrift. Deze plegtigheid zet het zegel op hare intrede in de wereld. De Turksche vrouwen, die wij gewoonlijk als arme kloosterlingen beklagen, hebben het genot eener volkomene vrijheid; zij gaan alleen uit, of ter naauwernood vergezeld van eene oude vrouw, die veeleer als eene volgster dan als eene opzigtster kan worden aangemerkt; zij doorkruisen de straten, wandelen buiten, bezoeken de winkels, en dikwijls ook de wijken, die door de Europeanen worden bewoond; te Konstantinopel ziet men haar menigmalen den Bosphorus met Europeërs, of Raya's, overvaren, zonder dat hierop door den Muzelman eenige aanmerking wordt gemaakt. Slechts de vrouwen uit de Keizerlijke Harems en van den Grootvizir zijn de eenige, die niet zonder een geleide van gesnedenen uitgaan; de andere genieten inderdaad de onbepaaldste vrijheid. Dikwijls gaan de Turksche vrouwen gezamenlijk eene familie van hare kennis bezoeken. De partijen, jembouch genaamd, duren slechts één dag in den winter; maar zij vermenigvuldigen zich zeer dikmaals in den zomer, wanneer zij op het land zijn. De uittogt gelijkt geheel naar eene reis. Des morgens verlaten de vrouwen hare huizen met geheel haar gezin, de mannen uitgezonderd; zij zijn vergezeld van een' troep spelers en zangers. De grootste hartelijkheid heerscht bij de ontvangst, en de uren vervliegen onder het genot van den disch, den dans en de muzijk. Het is onnoodig te zeggen, dat de heeren van het huis van deze vereenigingen zijn uitgesloten. Eens, zonder gezien te kunnen worden, woonde ik zulk een feest bij, waar echter veel plaats had, dat met betamelijkheid en goede zeden strijdig was. Men heeft gezegd en herhaald, dat de Turksche vrouwen geene Godsdienst hebben: dit is eene grove dwaling. Hoewel zij niet gewoon zijn de Moskéën te bezoeken, is haar echter de toegang niet verboden. Zij doen verscheidene malen op den dag hare gebeden, even gelijk de mannen. Zij hebben zoo wel regt op de eeuwige belooningen, als zij bedreigd worden met de vreeselijke straffen der hel, en de onsterfelijkheid is bij haar een welgevestigd geloof. Onder de roerende opschriften, die op de grafsteden der Muzelmannen te vinden zijn, kies ik er een, dat het aangevoerde bevestigen zal. Dit opschrift wordt gevonden op het groote kerkhof te Pera, en het is van een' man, die het op de grafzerk zijner vrouw beitelen liet: ‘Haar ligchaam is hier, | |
[pagina 600]
| |
maar hare ziel in den hemel. Dierbare vrouw, mogt gij mijne houriGa naar voetnoot(*) zijn in de gewesten der gelukzaligheid!’ Eene andere daad, voor welker echtheid ik insta, getuigt, hoe naauwgezet de Muzelman is in het houden en doen zijner gebeden: Eene gehuwde vrouw ging op zekeren tijd haren beminde, dien zij teederlijk lief had, te Konstantinopel bezoeken. (De Koran veroorlooft de polygamie of veelwijverij.) De jonge man, gewoon aan deze bezoeken, stond zeer verwonderd, dat zij zijne liefkozingen afwees, en vroeg haar deswege de reden. ‘Mijn vriend,’ zeide zij, ‘het uur is verloopen, en het moet mij niet onmogelijk gemaakt worden, mijne avondgebeden te doen, die bij mij vóór alles gaan.’ Wat ik van het bijzonder leven der Turken gezegd heb, geeft slechts eene flaauwe schets van hunne zeden. Er blijft mij over, van hun openbaar leven iets te zeggen, hetwelk nog eenige belangrijke opmerkingen kan aan de hand geven. Het beginsel van gelijkheid straalt in Turkije in alle handelingen, in alle vermaken, in alle gewoonten door. De Godsdienst verpligt den Muzelman, de baden te gebruiken. Hier verdwijnen alle rangen; de kruijer en de arme Raya staan met de aanzienlijkste personen gelijk. Die het eerst komt, wordt het eerst geholpen; voor allen heeft men dezelfde zorg en oplettendheid. Bij het bestaan der Janitsaren zoude iedere openbare daad van geweld, door hen gepleegd, als heiligschennis zijn aangemerkt geworden. Na de baden komt de koffij. Daarbij verdwijnen ook alle rangen en onderscheidingen. Men dient op die plaatsen niets anders voor, dan de koffij en de pijp. De prijs is dezelfde voor al de komenden. Aan ieder, die inkomt, van welk een rang hij wezen moge, biedt de jongen, den zoodanigen vriendelijk groetende, eene pijp aan. De intredende vergeet niet, de aanwezigen te groeten. Men groet hem niet dadelijk terug; maar de gewoonte brengt mede, dat elk der aanwezigen zulks in het bijzonder doet, en dat zulks door den nieuwaangekomenen aan ieder afzonderlijk wordt beantwoord. De grootste stilte heerscht onophoudelijk op deze plaatsen, en zoo al eenige gesprekken worden aangeknoopt, geschiedt het met zachte stem, daar niemand zijnen buurman zoude | |
[pagina 601]
| |
durven hinderen. Somtijds doen eenige Boheemsche zangers zich hooren, hunne minneliederen of riddergevallen uit de historie der Déré-Beys, magtige leenheeren van Klein-Azië, aanheffende. Op andere tijden verhalen openbare vertellers de daden van Kalifs, of van roemrijke en weldadige Sultans; terwijl anderen, ter gelegenheid van de avondtijden van Mamaran, de groote daden en wonderen van den Profeet verhalen. De baden en de koffij, ziedaar de voornaamste uitspanning der Muzelmannen. Ik moet echter van een ander vermaak gewagen, dat als eene schande voor het Oosten en als eene plaag voor vele familiën kan worden aangemerkt; het is de dans der Kioschtés. De Kioschtés zijn dansers, wier baardeloos gelaat, wier lange en gekrulde hairen, wier onkuische manieren en wellustig leven aan geene sekse eigen moest zijn. De Godsdienst verbant ze, de wet straft ze, de zedelijkheid brandmerkt ze; maar het zedebederf beschermt en beloont ze. Zij leven bij troepen, en bewonen bekende wijken. Zij worden somtijds in paleizen toegelaten, om doorluchtige gasten en grooten te vermaken, en geven zich beurtelings aan de walgelijkste dansen en schandelijkste vertooningen over. Het is waar, de vrouwen zijn nimmer hierbij tegenwoordig; maar wordt de openbare zedelijkheid toch niet gekwetst door deze onteerende vermakelijkheden, die zich niet alleen binnen de muren der paleizen beperken, maar die de openbare plaatsen en kruiswegen voor hun tooneel uitkiezen? Bij dit tafereel van het openbare leven der Muzelmannen moet ik de godsdienstige gebruiken niet vergeten. Op het geluid van den MuerzijnGa naar voetnoot(*) begeven zich, gelijk men weet, de geloovigen naar de Moskéën. Vóór zij binnentreden, moeten zij tot de wassching overgaan. Te midden van het koor, vóór den tempel, bevindt zich eene prachtige marmeren fontein, gewoonlijk van digt geboomte omringd. Een opschrift in den steen herinnert aan den vromen stichter. Om zich te houden aan de voorschriften van den Koran, putten de Muzelmannen het water uit de fontein, gieten het op het hoofd, over de handen en voeten, en zuiveren de onreinhe- | |
[pagina 602]
| |
den van het ligchaam. Zij, die door wroegingen des gewetens zich verontrust gevoelen, gieten water op de handen, en laten het langs de ellebogen loopen, uitende, met berouw over hunne zonden, tot driemaal toe de woorden: Tob-estafer-Allah; woorden, die geheel met het: Peccavi, Domine, miserere mei, overeenstemmen. De formaliteit der wassching volbragt zijnde, gaan de geloovigen in de Moské, en schikken zich tot het gebed, in stille aandacht en overpeinzingen verzonken. De tempels zijn met geen enkel sieraad verrijkt. Alleenlijk herinneren Arabesken, op de muren geschilderd, aan de voorschriften van den Koran. Eene hoogte, waarop de Priester zich bevindt, verheft zich aan het einde van het gebouw, aan de zijde, die naar Mekka uitziet; eenige lampen zijn aan het gewelf opgehangen, en tapijten of matten bedekken de vloersteenen. Hier, gelijk op de openbare plaatsen, zijn heeren en slaven, rijken en armen ondereen gemengd: er zijn noch banken, noch eergestoelten. De Iman betreedt den stoel, legt een vers van den Koran uit, en predikt, in eene korte toespraak, de zedelijkheid en de liefdadigheid, in den naam van den almagtigen God. De leerrede geëindigd zijnde, keert de priester naar de hoogte terug, rigt het aangezigt naar het Oosten, en begint het gebed; hij telt de eigenschappen Gods, zijne bevelen en barmhartigheden op, en knielt neder voor de majesteit van den Allerhoogsten. Met hem vallen de geloovigen op het aangezigt, lovende den Heer en zegenende zijnen Profeet. De plegtigheid is nu geëindigd; de geloovigen verlaten met opgewektheid den tempel, en geven hunne aalmoezen aan de grijsaards en verminkten, die hen in het voorportaal van het heiligdom afwachten. Ik ben menigmaal bij deze godsdienstplegtigheden tegenwoordig geweest, en ik moet bekennen, dat onze kerken mij zelden zulk een indrukwekkend tooneel hebben opgeleverd. De Muzelmannen hebben geene heilige dagen; dat wil zeggen, zij hebben geen dag, waarop de arbeid hun verboden is. De Vrijdag is hun feestdag; maar de geloovigen, die denzelven wenschen te vieren, zijn niet gehouden dan om de middaggebeden in de Moskéën bij te wonen. Het overige van de week is hun deze verrigting niet als een pligt opgelegd, en het is genoeg, wanneer zij te hunnent driemaal daags het gebed opzenden. De vromen gaan eenmaal naar de Moské en bidden vijfmaal; met het krieken van den | |
[pagina 603]
| |
dag, des middags, ten drie ure, des avonds, en een uur na het ondergaan der zon.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|