| |
| |
| |
Mengelwerk.
Opvoeding en vaderlandsliefde.
Vele verpligtingen hebben wij voorzeker in den kring, waarin wij geplaatst zijn, te vervullen. Voor deze en eene andere wereld is menige moeijelijke taak ons op de schouders gelegd. Te voldoen aan hetgeen de maatschappij van ons, als hare leden, vordert; te volbrengen, wat de hoogste zedewet van ons eischt, ziet daar, wat wij, uit liefde voor het hoogste Wezen, uit liefde voor onze medemenschen, uit liefde voor ons zelven, op de verschillende wegen, die tot onze bestemming leiden, te doen hebben. Maar te midden van al die kringen, waarin wij ons, ter vermeerdering van onze tijdelijke welvaart, of tot heil van anderen, of tot uitbreiding van verlichting, waarheid en deugd bewegen, is er geen belangrijker, geen edeler, geen aangenamer, dan de kring des huiselijken levens. Hij is die bloemhof van den echt, waarin zoo vele rozen ontluiken, die eenmaal den tuin onzes levens moeten versieren; hij is die akker, waarop het goede zaad moet worden uitgestrooid, en wiens bebouwing aan onze zorg is toevertrouwd. Opvoeding, opkweeking, vorming van geest en hart, opwekking van edele beginselen is het dagwerk, ons aanbevolen. Wij zien ze om ons henen dartelen, de kleinen, die eens onze plaats zullen innemen; en, zelven het land, dat wij bewonen, den stand, dien wij bekleeden, beminnende, wenschen wij niets vuriger, dan dat zij regtgeaarde vaderlanders en verdienstelijke burgers der maatschappij zullen worden. Daarom, ouders, moet, bij zoo vele lessen, die gij hun voorhoudt, bij zoo vele levensregelen, die gij hun ten gidsen geeft, de deugd der vaderlandsliefde niet onderaan staan op de lijst dier eigenschappen, welke het menschelijke hart en karakter ten sieraad verstrekken. De aankweeking derzelven moet
| |
| |
in uw geheele plan van opvoeding ingeweven, opvoeding en vaderlandsliefde moeten onafscheidelijk met elkander vereenigd zijn. Is die opvoeding gegrond op de voorschriften van zedelijkheid en Godsdienst, dan zal ook de opwekking der vaderlandsliefde bij dezelve door u niet vergeten of verwaarloosd worden; neen, gij zult het kinderlijke hart reeds vroeg stemmen, om het vaderland, deszelfs bloei en welvaart te beminnen en te bevorderen. Het kan voorzeker in onze dagen niet genoeg gezegd worden, hoe noodzakelijk het is, der jeugd ware en edele beginselen van vaderlandsliefde in te boezemen. Niet zulke beginselen, welke zouden leiden, om uit blinde verkleefdheid aan het land, waarin wij geboren en opgevoed werden, gehecht te zijn, of om, door een' te ver gedrevenen nationalen hoogmoed, met verachting op andere natiën neder te zien. Zulks zoude, buiten twijfel, onregtvaardigheden omtrent andere volken veroorzaken, en tot zulke twisten en wederregtelijke oorlogen voeren, die het welzijn van eigen en andere vaderland ondermijnen zouden. Het zoude die kwalijkbegrepene vaderlandsliefde worden, waardoor verschillende volken der oudheid zich voor een groot gedeelte der wereld eenmaal hoogst gevaarlijk hebben gemaakt. Neen! vaderlandsliefde moet onze jeugd ingescherpt worden uit dat echt Christelijke beginsel, dat ons verpligt, alles aan te wenden, wat het welzijn onzer medeburgers, den bloei der maatschappij en de inwendige orde van den Staat bevorderen kan. Vooral moet men haar opmerkzaam maken op de voorregten, zoo wel burgerlijke als godsdienstige, die het land, waarin zij woont, boven andere landen geniet; op al die takken van nijverheid, die, op geoorloofde wijze uitgebreid en vergroot, de betrekking des lands tot andere natiën verbeteren of bevestigen kunnen, en waardoor orde, inwendige voorspoed en hoogschatting van buiten aangekweekt en opgewekt worden. Een geest van ligtzinnigheid, van bedilzucht, van ontevredenheid en waanwijsheid
overmeestert te ligt de jeugdige gemoederen; onwetendheid en on- | |
| |
bezonnenheid scherpen maar al te spoedig den hekel, om de inrigtingen van vaderland of Staat te bedillen. Wij zien het, helaas! nog te veel in onze dagen, hoezeer de verblinde jeugd, in naburige landen, er als 't ware trotsch op is, zich te laten medeslepen in die vereenigingen, die de omverwerping van alle maatschappelijke orde ten doel hebben; of zijn het, om zoo te spreken, niet hier en daar kinderen, die de toongevers van opstand en omwenteling willen zijn? Waar geene vaste beginselen van regt en gezag, van Godsdienst en deugd aanwezig zijn, daar is het hart gelijk de onbezette vesting, die, bij den eersten aanval, zonder slag of stoot wordt ingenomen: de liefde tot het vaderland moet uit zulke edele beginselen ontspruiten, of het is gedaan met rust, welvaart en gehoorzaamheid aan de bestaande wetten.
Ouders, die uwe kinderen vormen, hun verstand ontwikkelen, hen voor de menschelijke zamenleving, voor eene hoogere bestemming nuttig maken wilt, vergeet uwe verpligtingen in dezen niet!
In den huiselijken kring, waar deze als grondwet geeerbiedigd worden, zal de knaap reeds vroeg met de geschiedenis des vaderlands, met de bedrijven der helden, die voor den roem en het behoud van hetzelve gestreden hebben, worden bekend gemaakt. In de Nederlandsche huisgezinnen zal het niet ontbreken aan zoodanige leerzame en nuttige geschriften voor de jeugd, waaruit zij, door moederlijke teederheid geleid, door vaderlijke teregtwijzing voorgelicht, zoo vele heerlijke voorbeelden van heldendeugd, moed en zelfopoffering zal leeren kennen. Het ware en groote doel, dat onze voorouders, wars van het uitbazuinen hunner bedrijven, uit gevoel van pligt voor oogen hadden, zal men haar voorhouden; afkeer van dwingelandij, liefde voor vrijheid, niet voor eene vrijheid, die regeringloosheid ten gevolge heeft, maar voor eene vrijheid, die, anderer regten eerbiedigende, eigene instellingen en voorregten hoogschattende, steeds onbelemmerd voorwaarts treeft, om het goede daar te stellen. Daar zal men reeds vroeg eerbied voor
| |
| |
wet en overheid den kinderen inscherpen; daar zal het wijzen op naburen, die veel van woorden en beloften verwachtten, en, door geestverhittende leeringen duizelig gemaakt, van betere regeringsvormen en doeltreffender wetgeving in hunne wijsheid droomden, doch die jammerlijk in hunne uitzigten werden teleurgesteld, gelukkig kunnen werken, om de gehechtheid aan het in het vaderland bestaande goede te vermeerderen; en hoezeer onder ons zoodanige geest van aanranding en miskenning van rust en orde, en van brooddronkenheid niet heerscht als elders, en die van zoo vele Europesche omwentelingen oorzaak was, zoo kan men toch niet ernstig genoeg de nog onberaden jeugd waarschuwen tegen al zulke openbare geschriften of plaatsen, die zedelijkheid en Godsdienst uitroeijen, en waardoor het welzijn des vaderlands op het spel wordt gezet.
Het leeren hoogschatten van eigene taal en letterkunde zal, ter aankweeking van ware vaderlandsliefde, niet worden verzuimd. De schoonheid en rijkdom derzelve zal der jeugd in zoo vele kostbare geschriften, als onze Dichters, Redenaars en Geschiedschrijvers geleverd hebben, worden aangewezen. Met den inhoud bekend, zal haar smaak verfijnd en het echte schoonheidsgevoel bij haar worden opgewekt; en, zich niet latende bedwelmen door het wonderlijke en vreemde, geheimzinnige en onverstaanbare, en in het verborgene zeden en deugd ondermijnende en verpestende, dat van elders ons toestroomt, zal onze jeugd die voortbrengselen blijven waarderen, welke door alle tijden heen den toets van waarheid en eenvoudigheid, dat is van schoonheid en verhevenheid, dragen kunnen: door de begeerte naar het vreemde en nieuwe gaat de voorkeur voor eigene zeden en eigene letterkunde al zeer spoedig verloren.
In de Nederlandsche huisgezinnen zal men vooral, niet alleen met geestdrist, maar ook met godsdienstige dankbaarheid, die dagen gedenken en vieren, die voor het vaderland belangrijke uitkomsten hebben opgeleverd. Met de geschiedenis van zulke dagen de jeugd bekend te ma- | |
| |
ken, oorzaken en gevolgen haar voor te stellen, haar te wijzen op de wonderdadige tusschenkomst dier Voorzienigheid, die Haar bestuur zoo schitterend in zoo vele uitreddingen onzes vaderlands heeft doen kennen, zal haar den grond doen op prijs stellen, waar zulke tooneelen van strijd, van opoffering, van zegepraal plaats hadden; daar zal hoogschatting van den roem der voorvaderen en van de zegeningen, door hen den lande aangebragt, het jeugdige gemoed vroegtijdig vervullen, en onze kinderen, niet bedorven door begrippen en beginsels van wufte en ongodsdienstige naburen, zullen, door geene hersenschimmen misleid, of door magtspreuken en brommende taal opgewonden, niet aarzelen, om, ter bescherming van haardstede en altaren, goederen en leven veil te hebben.
In het huisgezin moet de ware vaderlander worden gevormd. Het is reeds gezegd: ‘Men bemint niet, men bemint ook het vaderland niet, hetgeen men niet kent.’ Kennis dus aan de bronnen van welvaart, van volksvlijt, aan de pogingen tot uitbreiding van verlichting, onderwijs en beschaving, die in het eigen vaderland vloeijen en aangewend worden, zal ook onzer jeugd voordeelig kunnen zijn, om na te denken over het loffelijk doel, waartoe dezelve bestaan of uitgebreid worden. Dat bezit ons vaderland; dat zijn onze inrigtingen; dat zijn de werkzaamheden en gedenkteekenen onzer natie. Die gedachte, de ziel onzer kinderen, overtuigd van het heilzame en nuttige derzelven, vervullende, zal hen op dezelve roem doen dragen, en het vaderland, om derzelver bestaan en aanbrengend heil, doen beminnen. De voortbrengselen van eigen grond zullen bij voorkeur gewaardeerd worden, al missen zij dan ook eenigermate die eigenschappen, die eene voor velen hoogst verderfelijke mode in stof en vorm van elders aanbiedt. De slaafsche navolging van die gebiedster, die uit het rijk der weelde hare wetten geeft, doet eindelijk niet alleen eigene inrigtingen van vlijt en nijverheid minachten, duizende ingezetenen de middelen van bestaan ontrooven,
| |
| |
verdere volmaking van uitvindingen of aanmoediging van volksvlijt den bodem inslaan, maar met haar neemt de jeugdige mensch al te zeer die ligtzinnigheid en losheid van beginselen aan, die het volk kenmerken, van hetwelk dat vreemde en soms bespottelijke ons te overvloedig toevloeit. Waarschuwen wij er bij de opvoeding onze kinderen ernstig tegen: het is de eerste schrede, die niet zelden tot een zeer groot kwaad, tot verheffing boven onzen stand voert, en die, hoe schitterend in het eerst, te dikwerf in blinkende ellende eindigt. Zóó, de waarde, den roem, den rijkdom des vaderlands leerende kennen, zal in de huisgezinnen ongemerkt toenemend volksgeluk bevorderd worden; opgeblazenheid en waanwijsheid zullen minder onze jeugd bezoedelen; geen beuzelpraat zal dan bedillen, geene bekrompenheid beslissen, geene ontevredenheid opruijen, en de wijsheid van zoo vele, naar ligchaam en ziel kleine en nietswaardige, betweters hare stem niet verheffen daar, waar bedaard overleg en schrander beleid het oordeel niet durven wagen.
Dat wij in de huisgezinnen dan onzen kinderen, door eensgezindheid, door belangstelling in elkanders geluk, door huiselijke tevredenheid, voorbeelden geven, die naar buiten, in de maatschappij, heilzaam werken. Te vroeg uit het oog, op plaatsen, waar men de moederlijke raadgeving belacht, de vaderlijke vermaning in den wind slaat, waar niets ter veredeling en leiding van den volksgeest gevonden wordt, dit legt den grond tot die vrijdenkerij in staatkunde en Godsdienst, welke de zaden doet ontkiemen, waaruit de boom oprijst, wier vruchten bitter en doodelijk zijn. Uitspanningen ook ter opwekking van vaderlandsliefde zijn wij in de gelegenheid onzen kinderen te bezorgen. Of kan het zien opvoeren van zoo vele voortreffelijke tooneelstukken, waarin de moed en trouw, de beradenheid en wijsheid onzer voorvaderen uitblinken, hiertoe niet medewerken? Kunnen zij de liefde voor den grond en voor den Vorst en zijn Huis, wiens voorzaten zoo veel voor de vrijheid en het
| |
| |
behoud van dezelve hebben aangewend, niet vermeerderen en veredelen? Niet zulke vertooningen, welke, gelijk wij in de hoofdzaak elders lazen, alleen dienstbaar zijn, om het gezigt en het gehoor te streelen, of, wat nog erger is, het zedelijk gevoel te kwetsen, en losbandigheid en misdrijf, als van geen gewigt, ja zelfs als behagelijk te doen beschouwen. Godsdienst en zedelijkheid alleen kunnen dezer verkeerdheid paal en perk stellen. Zij zijn het, gelijk de voortreffelijke van alphen zegt, die zorge dragen, dat de welsprekendheid geene wilde vervoering voortbrenge, geene volksdrift, of volkswoede veroorzake; dat dicht- en schilderkunst niet aan de laïssen of phryne's gewijd zijn; maar dat alle kunstenaars hunnen wierook ontsteken op het altaar der deugd.
Treffend is het denkbeeld, dat zij, die aan onze zorg zijn toevertrouwd, eenmaal onze plaats zullen innemen. Aan hen zal het verbleven zijn, mede te werken tot den bloei des vaderlands, tot de verlichting en beschaving van anderen. Hebben wij niet gezaaid, hoe zullen er dan vruchten gezien worden? En hoe zou het ons niet grieven, waren wij slechts eenigermate ingenomen geweest met het goede, dat wij in ons vaderland zagen en genoten, te laat te bemerken, dat een modegeest, eene te groote toegevendheid, oorzaak van ons verzuim ware geweest, en dat wij de onzen die verpligtingen niet hadden ingescherpt, welke zij moeten volbrengen, om zelve, en met het vaderland, gelukkig te zijn. Zoo er ooit veel van heeft afgehangen, thans voorzeker onbeschrijfelijk veel, daar men elders zoo stout de dierbaarste belangen met voeten treedt, door valschen roemzucht geprikkeld, door dwaze begeerten verblind, inwendige beroerten aanregt, en het vuur van wanorde en oproer alomme poogt te verspreiden. Sterk werkt de invloed van het voorbeeld. Dat dan dat voorbeeld onzer jeugd ten spiegel verstrekke, waarin zij al het afschuwelijke der rampen en onheilen, uit ongeregeldheden en menschelijke hartstogten ontstaande, zich voor oogen
| |
| |
gesteld zien, en het zachte beeld van orde en vrede aller oogen en harten inneme!
Opvoeding vorme den mensch tot een nuttig lid der maatschappij, ten zegen voor zichzelven, ten zegen voor anderen. Vaderlandsliefde doe hem, als waardig burger van den Staat, het vaderland met geestdrift beminnen; hoogachting voor hetzelve beziele hem, en betoone hij met belangstelling en ijver. Bij de eerste wordt de aankweeking der laatste niet over het hoofd gezien. Wij zullen alzoo het heerlijkst doel bereiken. Volkswelvaart en voorspoed zullen bevestigd worden en toenemen. Goede burgers en goede Christenen zullen de onderdanen des Konings zijn, en het land onzer vaderen, den grond, ons door zoo vele herinneringen, voorregten en weldaden heilig, zullen wij, in eene gehoorzame, zedelijke, vaderlandlievende jeugd, een sterker bolwerk schenken, dan vesting en legermagt vermogen; want het onzinnig vrijheidsgeschreeuw, door eigenbelangzoekers en ontevredenen aangeheven, zal beantwoord worden door de taal van orde, wet en regt; de pogingen tot omwenteling zullen schipbreuk lijden op de kracht, standvastigheid en volharding van welgezinde burgers, die weten, dat miskenning van eigene waarde de voorbode van overheersching is; terwijl regeringloosheid, de bron van alle onheilen, het graf van alle deugden, het hoofd zal stooten tegen eene jeugdige en krachtige geestontwikkeling, die, geene andere wet eerbiedigende dan die van Godsdienst en zedelijkheid, met goed en bloed behouden wil, wat den naam en den roem, den voorspoed en den bloei van volk en Staat verhoogen en duurzaam maken kan.
Mogten deze vlugtige aanmerkingen, in het belang der jeugd en des vaderlands ter neêrgesteld, voor ouders, opvoeders en kinderen eenig nut stichten, en de eersten vooral indachtig blijven aan het schoone gezegde van den verlichten en godsdienstigen van alphen: Daar is geen tijd, geen goud, geene moeite zoo wél besteed, als die tot vorming van het opkomend geslacht in huisgezinnen en scholen wordt aangewend. Godsdienst en staatkunde beide zeggen dit eenstemmig. |
|