| |
Iets over de camera obscura, volgens de uitvinding van Daguerre, medegedeeld door dr. Nürnberger.
De, onder den naam van Camera obscura bekende, nuttige en leerrijke toestel kan, wat deszelfs uitgebreider en meer doeltreffend gebruik aanbelangt, in dezen tijd, door de uitvinding van den Franschen natuuronderzoeker daguerre, voorzeker een hoogstbelangrijk werktuig worden. Wij willen onze lezers met die uitvinding eenigermate bekend maken.
De theorie der Camera obscura is over het algemeen genoeg bekend. Men geeft in de optische wetenschappen dien naam aan iedere bepaalde ruimte, in welke van buiten geen ander licht kan doordringen, dan door eene zeer kleine opening. De werking van zulk een' toestel bestaat daarin, dat de buiten zijnde voorwerpen, wanneer zij overigens daartoe genoegzaam verlicht zijn, zich op een tegenover de kleine opening geplaatst wit scherm,
| |
| |
of eenig daar tegenover gehouden papier, in hunne natuurlijke kleur en verlichting, in omgekeerde rigting echter, vertoonen. Kon men nu zulke afbeeldingen slechts op het papier behouden, dan behoefde men het vel eenvoudig om te keeren, om te gelijk eene juiste en getrouwe afteekening der bedoelde voorwerpen te bezitten. Het behouden nu der afgebeelde voorwerpen maakt de uitvinding van daguerre uit.
Waarom de voorwerpen zich omgekeerd voordoen, kan op deze wijze duidelijk worden. Men stelle voor de opening, die men zich zoo klein als een punt denkt, een zeker voorwerp, b.v. een kruis, dan werpt ieder punt van dat voorwerp een' lichtstraal naar de opening; welke lichtstralen zich zóó in dezelve kruisen, dat op den achterkant van de Camera obscura het hoogste punt van het voorwerp het laagste, het laagste het hoogste wordt. Een weinig teekenkunde kan dit volkomen ophelderen.
Plaatst men nu in die opening, die men wat grooter maken kan, een bolrond glas (eene lins), dan worden, op bekende gezigtkundige gronden, de beelden aanmerkelijk duidelijker. Zal de behoorlijke verduidelijking hierbij plaats hebben, dan moet de achterkant, of het papier, juist op zulk een' bepaalden afstand van het glas verwijderd zijn, als welke, voor zeer afgelegene voorwerpen, met het brandpunt in verband staat, om ze aan te trekken en grooter te doen worden. Staan nu de over te brengene voorwerpen op verschillenden afstand van het glas, zoo kunnen zij zich niet allen te gelijk duidelijk afbeelden, en men moet alsdan zoodanige beelden op een bewegelijk raam opvangen, of eene andere wijze van behandeling uitkiezen. - Al deze opmerkingen zijn noodzakelijk, om aan te toonen, dat men, door middel van zulk eene Camera obscura, wel is waar slechts temporair, maar toch altoos zulke getrouwe afbeeldingen van ieder voorwerp verkrijgen kan, als geen schilder ooit in staat is te leveren, dewijl iedere afbeelding van
| |
| |
het voorwerp, door de van elk zijner punten uitgaande lichtstralen, als 't ware zelve gemaald wordt.
De tot dusver gegevene beschrijving vooronderstelt, dat de verdonkerde kamer groot genoeg zij, om de zich afbeeldende voorwerpen in derzelver ruimte op te nemen. Tot doelmatiger gebruik heeft men dus naderhand ook draagbare Camera's obscura vervaardigd. In plaats namelijk van eene geheele kamer te verdonkeren, en de lichtstralen slechts door de opening van het venster in te laten, heeft men twee holle kasten (de onderste van binnen zwart geverwd) boven elkander geplaatst. De bovenste, kleinere, is aan de eene zijde open, om de lichtstralen te doen binnenvallen, en heeft in hare diagonale vlakte eenen, tot 45 graden naar den horizon gebogenen, vlakken spiegel. Eindelijk komen alzoo de afbeeldende lichtstralen van het af te teekene voorwerp veel naderbij, en worden door een bolvormig glas, dat zich in het deksel van de onderste overigens donkere kast bevindt, op een op den grond liggend wit papier overgebragt. De eene zijde van de onderste kast is echter door een gordijn zóó afgesloten, dat de teekenaar, zonder de donkerheid in de kast eenigzins te verminderen, hoofd en hand in de ruimte brengen kan, om de voorwerpen af te teekenen. Zulk eene teekening wordt natuurlijk altijd eene gebrekkige afbeelding van het door de lichtstralen en het voorwerp zelve daargestelde origineel, hetwelk, in naauwkeurigheid en juistheid, slechts met de afbeelding in den vlakken spiegel gelijkstaat.
De onmogelijkheid nu, om de natuur door penseel of stift volkomen nabij te komen, gaf den bovengenoemden Franschen natuurkundige daguerre aanleiding, om na te denken, of er geen middel kon worden uitgedacht, dergelijke in de Camera obscura ontstaande, doch met de verwijdering der voorwerpen verdwijnende afbeelding, in hare, door menschelijke kunst nu eenmaal volstrekt onbereikbare, volkomenheid, naauwkeurig en onmiddellijk op het papier te doen bevestigd blijven. Zulk een middel heeft hij, na lang en onophoudelijk onderzoek,
| |
| |
werkelijk ontdekt, door het voor de Camera obscura bestemde papier met eene zekere stof (waaruit dezelve bestaat, houdt de kunstenaar nog geheim) te doorweeken, waardoor het papier eene zoo buitengewone gevoeligheid voor de daarop vallende, van de uitwendige voorwerpen afkomende, lichtstralen verkrijgt, dat de opgerezene afbeelding, wel is waar niet met hare natuurlijke kleuren, (waarin de spiegel-afbeelding alleen den voorrang heeft) maar overigens met haar licht en schaduw, en met eene volkomenheid zoo juist en duurzaam geteekend worden, als geen teekenaar in staat is te verrigten, en welke buiten twijfel alle verwachting zeer verre overtreft. De afbeelding is in de Camera obscura volkomen duidelijk, wanneer de aangebragte lins slechts goed (bijzonder acromatisch) is; diezelfde kantig- en duidelijkheid wordt in daguerre's afbeelding bewaard, zoodat zelfs alle, voor het bloote oog anders onzigtbare, kleinigheden aanwezig zijn, wanneer men de afbeelding door eene loup beschouwt. Het is bekend, dat de allerzuiverste en kunstigste afteekeningen of schilderijen, wanneer men dezelve door eene loup beziet, grof en onooglijk worden; dat men de afgescheidene kleurdeeltjes en de door het inzuigen van het papier veroorzaakte vlekjes enz. in dezelve waarneemt: daguerre's bevochtigingsmiddel van het papier moet daarentegen voor de volkomenste oplossing vatbaar zijn, en op een zoo volmaakt daarmede bereid papier zijn het vervolgens de lichtstralen zelve, die het beeld des voorwerps, waarvan zij afkomen, in eene eenkleurige teekening daarstellen; terwijl al die deelen en punten van het blad, welke zij aanraken, en naarmate van de sterkte, waarmede zij zulks doen, aangedaan worden, doch de overige geheel wit blijven.
Hoe veel tijd nu is er noodig, om eene zoo, door het glas van de Camera obscura, door de lichtstralen geworpene en zelf alleen uitgevoerde afbeelding, geheel voltooid, op het papier te bezitten? Hierop antwoordt de Heer arago, die van wege de Akademie van Parijs
| |
| |
in commissie was gesteld, om deze uitvinding te onderzoeken: ‘onder onze luchtstreek en bij gewoon weder 8 tot 10 minuten.’ In heetere luchtstreek of bij sterkere werking van het licht zouden misschien slechts een paar minuten toereikend zijn, om de meest zamengestelde teekening in hare onnoemelijke détails uit te voeren. Arago herinnert bij deze gelegenheid aan de bekende Fransche Expeditie in Egypte, aan de door Fransche schilders aangewende ongehoorde inspanning tot afteekening der Egyptische werken van bouwkunst, aan de groote onvolkomenheden, die deze afteekeningen kenmerken, en laat daarop de aanmerking volgen, hoe al deze moeite door middel van daguerre's uitvinding gespaard en deze een' oneindig beteren en volkomener uitslag zoude hebben opgeleverd. Inderdaad wij bevinden ons in de eeuw der wonderen! En toch is de gansche zaak nog eerst in hare kindschheid. Men heeft b.v. tot nu toe slechts natuurlijk licht aangewend; wat zal het uitwerken, wanneer men de af te beeldene voorwerpen met het allersterkste kunstlicht, met het ook nu eerst uitgevondene sideraal-licht verlicht, hetwelk het zonlicht zelf in glans overtreft, en over hetwelk men te allen tijde en zoo lang men verkiest beschikken kan? Denkt u den schoonsten zóó verlichten rafaël voor daguerre's Camera obscura geplaatst, terwijl het licht van alle andere voorwerpen wordt teruggehouden, en gij zult de allergetrouwste kopij op deze wijze verkrijgen. Waarmede heeft dan nu verder zulk eene Daguerresche afbeelding door de lichtstralen, wanneer men ze met eene tot hiertoe bekende manier vergelijken wil, wel de meeste overeenkomst? Met aquatinta-manier, of die van het wasschen met O.I. inkt. Daarmede
wil ik slechts een voorloopig antwoord geven: want de afbeeldingen van daguerre zullen, bij de ongehoorde vermenigvuldiging, welke met de volkomene gemakkelijkheid harer daarstelling in verband staat, ontegenzeggelijk wel bij velen bekend zijn.
Wij hebben boven aangemerkt, dat daguerre de
| |
| |
stof, waarmede hij zijne schermen bestrijkt, nog geheim houdt. Echter zij hier opgemerkt, dat het hoornzilver (zoutzuur, - chlorzilver) uiterst gevoelig voor het licht is, en door deszelfs invloed zijne oorspronkelijke witte kleur, naarmate van de sterkte van het licht, zeer spoedig tegen blaauw en zwart verwisselt; ik kan mij dus voorstellen, dat zich een met deze of andere daarmede overeenkomende zelfstandigheid bevochtigd en daarbij altijd nog wit blijvend papier, wanneer het in de Camera obscura eene sterkere lichtwerking verkrijgt, op de bijzonder geraakte plaatsen ook bijzonder zwart wordt en alzoo eene afbeelding des voorwerps geven kan, uithoofde dat de lichtstralen in eene bepaalde rigting in dezelve vallen. Daarmede zij echter niet gezegd, dat daguerre voor zijne teekenschermen werkelijk bereid papier gebruikt: dit zoude, wegens de goedkoopte der stof, reeds eene nog grootere volkomenheid der bewerktuiging zijn; men meldt ons veel meer, dat hij tot hiertoe metalen platen gebruikt, welke zeer digt met de door ons aangeduide vloeistof bestreken, en, als zich de verlangde afbeelding daarop gehecht heeft, met een vernis overdekt worden, om de verdere werking van het licht te verhinderen. Men noemt dergelijke platen Daguerrotypen. De stof echter, die hij op dezelve brengt, en die het eigenlijke geheim zijner uitvinding is, ter opheldering hier met het chlorzilver vergeleken, is nog oneindig gevoeliger voor het licht als dat zoutzure zilverpreparaat, en maalt donkere tinten voor de schaduwen, heldere en lichtere voor de helderste en lichtste partijen, en geheel lichte voor de geheel lichte plaatsen af. Deze zoo onbegrijpelijke licht-gevoeligheid van daguerre's reagens waarborgt ook nog het uitzigt op eene proeve van lichtsterkte-bepaling, waarvan men tot hiertoe volstrekt geen denkbeeld had. Men weet, b.v., dat het maanlicht 300000 maal zwakker is dan het
zonlicht, en in den grootsten brandspiegel niet eens eenige warmte uitwerkt, ja zelfs op chlorzilver, al wordt het op het brandpunt van de grootste lins gebragt, geene de minste kleu- | |
| |
rige uitwerking te weeg brengt. Daguerre bekwam daarentegen, bij de aanwending van eene veel zwakkere lins, op de plaat zijner Camera obscura, in nog geen volle 20 minuten, eene witte afbeelding van de maan. Herinnert men zich nu het boven gezegde, dat namelijk op zulk eene Daguerresche afbeelding, als de aan de Natuur getrouwste, iedere bijzonderheid van het afgebeelde origineel met het mikroskoop onderscheiden kan worden; dan begrijpt men de mogelijkheid, om, door deze zoo eenvoudige en gepaste hulpmiddelen, maan- of in 't algemeen astronomische ontdekkingen te doen, bij welke de resultaten van alle onmiddellijke beschouwingen nul en van geene waarde worden. Mogelijk ziet men de zaak nog met te opgetogene blikken in; maar wáár schijnt het, dat zich door dit wonder van uitvinding eene nieuwe wereld aan onze oogen opdoet. Voorwerpen b.v., welke zich aan de alleen aan de maan aan te wenden 300 malige vergrooting geheel onttrekken, zullen toch nog lichtstralen op daguerre's platen werpen, en alzoo op dezelve eene afbeelding vormen, welke men met het mikroskoop zal kunnen waarnemen.
Tot hiertoe kende men slechts een enkel voor de maan gevoelig ligchaam: het is het menschelijke oog, welks pupil zich door den invloed van de stralen der maan toesluit. Met de kunstigheid en gevoeligheid van dat meesterstuk des Scheppers mag men dan, in menschelijken zin, daguerre's uitvinding vergelijken; en met regt drukt ook de Fransche natuuronderzoeker biot (medelid van de Commissie van Onderzoek bij de Parijsche Akademie) zijne bewondering over dezelve dus uit, dat hij ze met eene soort van natuurkundige retina (netvlies) onzer oogen vergelijkt, op hetwelk, gelijk bekend is, zich even zoo alle voorwerpen afbeelden.
Nog moeten wij aanmerken, dat een der beroemdste nog levende Parijsche kunstenaars, paul deboroche, over de kunstwaarde van daguerre's platen een even voordeelig en gunstig oordeel velt. Hij vermeent, dat deze manier van teekenen den kundigsten
| |
| |
schilder zelfs nuttige leering over den aard en de wijze geven kan, waarop men, door middel van licht en schaduw, niet alleen de vormen der ligchamen, maar zelfs de lokale kleuren uitdrukken moet. Hetzelfde bas-relief in marmer en pleister zal zich op deze platen zoo onderscheidend vertoonen, dat men aanstonds in staat zal kunnen zijn te onderkennen, welke afbeelding van het eene of van het andere is. Ja, op deze teekeningen zal men den tijd van den dag kunnen waarnemen: hetzelfde gezigt des morgens, des middags en des avonds genomen, zal zulks door de verscheidenheid van verlichting aanstonds kenbaar maken. Het eenige gebrek, dat deze wijze van voorstelling met zich brengt, bestaat daarin, dat de af te beeldene voorwerpen gedurende den tijd der afspiegeling onbewegelijk blijven moeten, dewijl natuurlijk anders de lichtstralen geene gelegenheid hebben, om een en ander duidelijk te ontwerpen. Zoo vallen b.v. op deze platen de bladeren der boomen, die door den wind bewogen worden, steeds onnaauwkeurig uit.
Vraagt men, welk eene belooning de uitvinder voor eene zoo hoogstbelangrijke ontdekking bekomen heeft? Graaf de midoff, de bekende Russische Cresus, heeft hem zijn geheim willen afkoopen; daguerre echter heeft hem geantwoord, dat hij niet begeerde, dat het eene monopolie van een' enkelen, maar het eigendom der wereld zijn zoude. Waarschijnlijk zal het Fransche Gouvernement er nu zelve kooper van worden. De zaak moge overigens bij hare openbaarmaking welligt blijken zeer eenvoudig te zijn; zij is echter daarom niet minder wonderbaarlijk in onze wonderbare eeuw. |
|