Een brief van Frederik den Grooten.
In het jaar 1784 droeg Professor muller eene uitgaaf van het Lied der Nibelungen aan frederik II op, en ontving, toen hij zijn werk aan den Koning inzond, het volgende antwoord: ‘Hooggeleerde, lieve, getrouwe! Gij oordeelt veel te gunstig over de gedichten uit het 12de, 13de en 14de seculum, waarvan gij den druk bezorgd hebt, en welke gij tot het verrijken der Duitsche taal zoo bruikbaar keurt. Mijns erachtens zijn zij geen schot buskruid waard, en hadden niet verdiend aan het stof der vergetelheid onttrokken te worden. In mijne boekverzameling ten minste zou ik zulk prullengoed niet dulden, maar het er uit smijten. Het mij toegezonden exemplaar mag derhalve zijn lot in de groote bibliotheek afwachten. Veel navraag belooft aan hetzelve echter niet uw anderzins u genadige Koning
Potsdam, den 22 Febr. 1784.
frederik.’