Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 420]
| |
zaakt, in het nabijgelegen dorp een nachtverblijf te zoeken. Bij het inkomen in de herberg, wordt hem zijn pas afgevraagd. Deze had hij natuurlijk niet bij zich. ‘Zonder pas mogen geene vreemdelingen hier overnachten,’ verzekerde niet slechts de waard, maar ook de aanwezige Dorpsschout, die reeds met eenige veldwachters was aangekomen. De Botanicus, door deze afwijzing in verlegenheid gebragt, vroeg: ‘Is hier geen geestelijke in het dorp?’ Daar deze vraag toestemmend werd beantwoord, verzocht hij den Schout, hem tot denzelven te laten brengen, en hem te vragen, of hij niet eenen Hoogleeraar van dien naam kende, dien hij bij het inkomen in de herberg als den zijnen had opgegeven. De Pastoor werd uit zijn bed geklopt, en, uit het venster kijkende, hem deze vraag voorgehouden. ‘Persoonlijk,’ antwoordde de geestelijke, ‘ken ik dezen geleerde niet; maar ik bezit een werk, door hem geschreven. Dat wil ik naar beneden werpen. Daaruit kunt gij hem examineren, om u zoo te overtuigen, of hij dezelfde is, voor wien hij zich uitgeeft. Tevreden keert de Schout met het boek terug, en begint het onderzoek aldus: ‘Hebt gij het boek geschreven, dat ik in de hand heb?’ De Botanicus, vermoedende welk boek het zijn kon, hernam: ‘Als het den titel - hier noemde hij denzelven - voert, dan is het door mij geschreven.’ - ‘Regt zoo,’ zeide de Schout, die nu verder vroeg: ‘Wat staat op de eerste bladzijde?’ De Botanicus: ‘Voorrede.’ Schout: ‘Waarover handelt het eerste hoofdstuk van uw werk?’ Gelukkig stond den Botanicus de volgorde voor den geest, en hij noemde: ‘het rijk der natuur,’ als het hoofdstuk, waarmede zijn boek aanving. De Schout: ‘Goed zoo!’ Nu bladerde hij het boek door, en vroeg: ‘Wat staat er op bladzijde 15?’ De Botanicus: ‘Dat weet ik zelf niet meer. Zoo moet gij ook niet ondervragen. Gij moet de pagina zoeken, op welke een nieuw hoofdstuk begint, en dan zal ik u zeggen, wat er staat.’ De Examinator volgde nu deze manier, en de ondervraagde hield gelukkig vol en - bekwam niet slechts een goed, uit het planten-, dieren- en mineralenrijk, daar het aan geen zout ontbrak, wél toebereid avondeten, maar ook een nachtverblijf in een zacht en gemakkelijk bed. |
|