Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op een' vroegen morgen in de lente, te heemstede. (Aan een' slaapgragen Vriend.) Slaap dan voort, gij Zevenslaper! Nog uzelven naauw bewust; Druk uw hoofd weêr in de vêren; Druil en dommel naar uw' lust; Droom u, als ge kunt, zoo zalig, Als ik wakend mij gevoel: Waar ik werklijk mag genieten, Schijnt de schoonste droom mij koel. 'k Heb uw bijzijn niet van noode, Me anders dierbaar t' elken stond: 't Onderhoud, mij thans geboden, Vloeit uit een' gewijden mond. 't Is Natuur, die met mij spreken, Die mij leeren wil op aard', 't Hart te heffen naar den Hemel, Die in haar zich openbaart. 'k Hoor den leeuwrik, in den hoogen Reeds mijn starend oog ontsneld, 't Lied, dat zij hem leerde, zingen, Dat den lof haars Scheppers meldt; 'k Hoor de nachtegalen fluiten En den vink zoo lustig slaan.... Mijn gedachten zijn gebeden; 't Oog ontrolt een dankb're traan! Heerlijk staat het veld te prijken, En de boomgaard rijk in knop; 't Vischje dartelt in de stroomen, 't Vogeltje in der linden top; 't Vee, den somb'ren stal onttogen, Huppelt in het malsche gras; Zelfs 't insekt geniet zijn aanzijn, En de kikvorsch in zijn' plas. [pagina 366] [p. 366] Melmaand! ja, een zoet verlangen Stort ge in alwat leven heeft. Liefde teelt gij, liefde deelt gij; Liefde is 't, waar het all' naar streeft. Liefde nestelt in de boomen; Liefde spartelt in den vloed; Liefde blaakt de logge rund'ren, Als het wormpje aan onzen voet. Ook de Mensch gevoelt uw' invloed; Maar, wat heel de schepping viert, Door een bloot instinkt gedreven, Heft hem boven al 't gediert'. Liefde zij voor 't reedloos schepsel Niets dan doelloos zingenot, Zij, zij voert het reedlijk wezen Tot iets hoogers op - tot God! Tuigt het, gij, wien de eigenste aandrift Eens den rang van echtgenoot - Tuigt het, gij, wien reine liefde Dien van vader, moeder bood! Liefde, 't doel der schepping, was het, Die het all' te voorschijn riep; Liefde ook is de naam des Scheppers, Die Natuur zoo heerlijk schiep! o! Ik dank U, goede Vader! Die mij eens het aanzijn schonk; U, wiens grootheid, magt en liefde Mij weêr schitt'rend tegenblonk! o! Ik dank U voor den zegen Van deez' schoonen morgenstond, Mij gelijk een blijde bode, Dien Gij uit Uw' Hemel zondt! 'k Zag dien bode in ieder voorwerp, Dat mijn' geest tot U verhiet; En mijn aanzijn werd mij dierbaar, En het leven mij meer lief. 'k Heb als aan diens hand gewandeld In Uw heerlijke Natuur; 'k Voelde mij in Uw nabijheid.... God! ik dank U voor dit uur! Vorige Volgende