Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 316]
| |
tegenover hen een jonge Elegant plaats, die, met knevels, kettingjes, ringetjes en anderen tooi, zich tot het bespottelijkste saletjonkertje had uitgedost, en, waarschijnlijk in zelfbewustheid hoe onwederstaanbaar hij was, de schoone aan de overzijde der tafel begon toe te lonken en te coquettéren. In het eerst wees zij hem met een' verachtelijken blik af, en sloeg vervolgens op zijn wenken en fluisteren geene verdere acht. Gedurende dit intermezzo verscheen in de zaal een arme grijsaard, die van tafel tot tafel aalmoezen begon te verzamelen, en ook tot de plaats kwam, waar onze Incroyable gezeten was. Deze zeide, dat het hem speet, geen klein geld bij zich te hebben, maar riep, bij wijze van scherts, den ouden half-overluid toe: ‘Zoo gij echter van die juffer, daarover, een' kus bekomen kunt, zoo zult gij, waarachtig! een' dukaat van mij hebben.’ - Het meisje stond oogenblikkelijk op, gaf den grijsaard een' kus op het voorhoofd, en sprak overluid: ‘Ga nu, goede man, en haal uwen dukaat bij dien jongen heer.’ - Een algemeen bravo klonk door geheel het koffijhuis, uitgezonderd van den kant van den verbluften praler, die in den beginne van scherts, plagerij en dergelijke sprak, maar eindelijk, tusschen allen in de klem rakende, bekennen moest, dat zijn geheele schat in twee stukken zilvergeld bestond. Nadat hij dit onvrijwillige offer op het altaar der weldadigheid nedergelegd had en onder algemeen gelach naar buiten gedreven was, deed iemand den voorslag, om eene collecte te doen, en de geestdrift, welke de daad der jonge dame verwekt had, ten voordeele van den armen ouden man te doen strekken. Dit voorstel vond bijval, en er werd 16 Weener gulden voor den grijaard ontvangen. |
|