Aan mijnen vriend W.H. Schmidt, kunstschilder, na het bezigtigen zijner schilderij, voorstellende eene boetelinge in den kerker; berustende in de verzameling van den weled. geb. heer M.A.F.H. Hoffman, lid der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam.
Daar ligt zij troost- en spraakloos neêr,
Met zonde en schuld belaân;
Geen straal van hope lacht haar meer
't Blijft in haar ziel stikdonkre nacht:
Wat andren laafnis bied',
De schuld verteert haar levenskracht,
En - tranen heeft zij niet!
O neen! haar oog is uitgeweend,
En hoe zij nokt, en snikt, en steent,
Niets geeft haar' boezem lucht.
En hoe 't berouw haar ziel vervult,
(Ze ontzonk zoo diep haar pligt!)
Niets geeft haar vrijspraak van de schuld
Bij 't nadrend Godsgerigt.
O, zie dien droefgeplooiden mond;
Die oogleên rood geschreid;
Die vale doodskleur, die in 't rond
Op 't wezen ligt gespreid!
Te zwak, kan zich de teedre hand
Niet vouwen voor 't gebed,
En, hooploos aan den grafkuilrand,
Grijpt haar geen hand, die redt.
| |
Maar hoe! komt niets in 't kerkerhol
Dan 't kloppend hart te stâ?
Ja! van berouw en boete vol,
Vertrouwt ze op Gods genâ.
Al derft ook 't neêrgeslagen oog,
Voor 't opzien, moed en kracht,
De Hemel ligt toch niet te hoog
Voor haar gebed en klagt.
En daarom brengt een achtbre grijz',
Een dienaar Gods, op vrome wijs,
Haar troost in 't zieleleed.
Hij smeekt, met opgeheven hand,
Daar 't vuur van ernst in 't oog hem brandt,
't Is, of hij wil, dat stem en taal
Hij weet, Gods gunst kent perk noch paal,
Hoe diep de zondaar zink'.
Dus wijst hij haar op 't heilig kruis;
En, van Gods trouw bewust,
Brengt hij, wat storm er in haar druisch',
't Geschokte hart in rust.
Zij dan haar oog ook uitgeweend,
Haar hart ook moêgezucht;
De troost, dien 't vroom gebed verleent,
Geeft aan haar' boezem lucht.
Bid, vrome Priester! bid en smeek;
Reeds juicht der Englen kring,
Hoe ze ook het spoor der deugd ontweek,
Ja, waar zóó 't neêrgeslagen oog
Tuigt van 't gemoedsbestaan,
Daar neemt, vergevend van omhoog,
Elk boetling, zoo vol ootmoedszin,
Als, schmidt, uw kunst vertoont,
Zweeft eenmaal wis den Hemel in,
Waar vrijspraak boete loont.
Rotterdam.
j. van harderwijk, rz. |
|