Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 150]
| |
De vooruitzigten der Joodsche natie.Ga naar voetnoot(*)Sedert eeuwen is de vraag, wat eenmaal het lot der Joden worden zal, zoowel bij den nadenkenden Staatsman, als bij den aandachtigen lezer der oude Godspraken, opgerezen. Waar zij de oogen slaan, ontwaren zij een verbannen en verstrooid, dikwijls ten bloede toe vervolgd, meermalen schandelijk veracht Volk, hetwelk nog heden ten dage wel, wat de groote meerderheid aangaat, aan de diepste armoede ter prooi is, maar bij hetwelk toch hier en daar, gelijktijdig, rijkdom, betrekkelijk aanzien en eerbiedwaardige geleerdheid heerschen; verstrooide deelen van een groot geheel, maar die nogtans niet ophouden, door banden van godsdienstige en nationale vereeniging, en door onafgebrokene en snelle gemeenschap met hunne broederen in alle oorden der Aarde, een geheel uit te maken. Sommige staatslieden trachten het vraagstuk door pogingen tot ineensmelting met de Christenvolken te beslissen, en meenen de banden, welke abraham's nakomelingen sedert achttien Eeuwen vereenigd hebben gehouden, eenvoudig door naturalisatie op te lossen. Door hen inzonderheid, die deze pogingen als vruchteloos aanmerken, zal het volgende gewis met belangstelling gelezen worden: De algemeene aandacht is thans in hooge mate op het Heilige Land gevestigd, niet alleen die der Christenen, maar ook die eener menigte van Joden, welke den dag meenen te zien aanbreken, waarop de God hunner Vaderen het overschot zijns Volks van de vier hoeken der Aarde terug zal brengenGa naar voetnoot(†). Het plaats maken der vroegere vervolgingen, waaraan hunne Geloofsgenooten onderhevig zijn geweest, voor eenen milderen, meer Evangelischen zin onder de Christenen, bevestigt hen in deze hoop, en vele Joden hebben reeds met erkentelijkheid de hand gereikt aan die Genoot- | |
[pagina 151]
| |
schappen, welke, in Engeland en Duitschland, met het doel ontstaan zijn, om hun maatschappelijk en geestelijk welzijn te bevorderen. Ook onder diegenen, welke de voorvaderlijke Godsdienst nog met geene andere verwisseld hebben, is reeds een licht opgegaan, bij hetwelk zij de Talmudische overleveringen hebben leeren onderscheiden van mozes en de Profeten. Maar het was aan Engeland voorbehouden, eene nog treffender poging te ondernemen. Een aantal ijverige behartigers der belangen van het Joodsche Volk hebben tot de vestiging eener Kerk te Jeruzalem, zoo mogelijk op den berg Sion zelven, besloten, waar de eerdienst en liturgie der gevestigde Kerk van Engeland dagelijks in de Hebreeuwsche taal zal in acht genomen worden. Reeds is eene aanzienlijke som tot dit doel bijeenverzameld; reeds bevinden zich Zendelingen op de plaats, en de grond moet nog maar aangekocht worden, om er het bedehuis op te slichten. De Heer nicolayson is door den Bisschop van Londen tot Geestelijke bij de nieuwe Gemeente geordend, en de Heer pieritz, een Joodsch bekeerling, hem als Kapellaan toegevoegd. De dienst is inmiddels reeds aangevangen, en een klein maar ijverig getal van Proselyten hoort dagelijks de Evangelische waarheden op den heiligen berg, in de taal der Profeten en in den geest der Apostelen. Dit verschijnsel verdient alle opmerking. Wel hadden, sedert Eeuwen, de Grieken, Roomschkatholijken, Armeniërs en Turken, hunne plaatsen van eerdienst in de stad Jeruzalem, en de rekkelijkheid van ibrahim-Pacha in godsdienstzaken heeft deze vergunning eenigen tijd geleden ook tot de Joden uitgestrekt. Maar de Hervormde leer was tot hiertoe, onder al deze vormen van Godsdienst, nog niet vertegenwoordigd geworden. De toenemende belangstelling in deze landstreken, de meerdere plaatsing van Engelsche kapitalen, en de toevloed derwaarts van Engelsche en andere reizigers uit alle oorden der wereld, heeft Lord palmerston, den Secretaris van Staat voor buitenlandsche zaken, tot het besluit gebragt, eenen vertegenwoordiger der Britsche kroon, in den persoon van eenen Vice-Consul, derwaarts te zenden, die in September des voorleden jaars naar Alexandrië is afgereisd, wiens hoofdzetel te Jeruzalem gevestigd zal wezen, maar wiens regtsgebied zich over het geheele voormalige Heilige | |
[pagina 152]
| |
Land moet uitstrekken. De grond en het klimaat van Palestina zijn buitengemeen gunstig voor den groei van zoodanige voortbrengselen, die voor de behoeften van Groot-Brittanje berekend zijn: het schoonste katoen kan er in den ruimsten overvloed geteeld worden; het is eene stapelplaats voor de zijdeteelt, en olijvenolie maakt er nog steeds, als oudtijds, de vettigheid des lands uit. Kapitalen en nijverheid worden nog slechts vereischt; de tegenwoordigheid van een Engelsch ambtenaar, en de toenemende veiligheid, die daardoor gewaarborgd zal worden, zullen de bewoners van het vereenigd Koningrijk tot de beschaving van Palestina aansporen, en de Joden, welke zich in geen ander Land aan den landbouw willen toewijden, zullen, na in den Engelschen Consul eenen bemiddelaar tusschen zich en den Pacha gevonden te hebben, vermoedelijk in grooten getale derwaarts trekken, om, op het voetspoor hunner Vaderen, de landbouwers van Judea en Galilea te worden. Men verwachte nogtans de vervulling dezer welmeenende wenschen niet plotseling. Van den tijd en de gebeurtenissen, van welke het Oosten welligt het tooneel worden kan, zal veel afgewacht moeten worden. De grootste ontwerpen der Voorzienlgheid ontwikkelen zich doorgaans het langzaamst. |
|