| |
Fragment uit den brief van een' jongen Hindou in Europa aan zijne zuster Unni op het eiland Tanna, over de muzijk.
(Naar het oorspronkelijke Handschrift vertaald en medegedeeld door carl gollmick.)
- Doch al hetgeen ik u tot nog toe gemeld heb wordt nog overtroffen door de Europesche muzijk, welker wonderen naar eisch te kunnen beschrijven zelf een wonder zijn zou. Ziet gij, in Indië drijven de menschen muzijk; hier drijft muzijk de menschen, en is geheel en al derzelver gebiedster. Het meest verbazen mij hare tegenstrijdigheden, ofschoon ik nu reeds daaraan gewoon had behooren te zijn. Zij gelijkt volkomen naar de hartstogten van hen, die ze voortbrengen. Ik zelf heb in alle landen er nog geene gevonden, die eene bepaalde en blijvende aandoening in mij verwekt heeft, en ik zal wel Europa verlaten, zonder met mijzelven eens te zijn, wat ik bij deze muzijk eigenlijk genoten en gevoeld heb.
Brimha, die mij verzelt, zeide mij, dat de Europesche muzijk uit eene verbinding van toonen bestaat, welker regelmaat en wetten tot het uitdrukken van zachte, grootsche en edele gevoelens moeten dienen; maar desniettemin heb ik er meestal een barbarismus in gevonden, waartegen al onze instrumenten, wanneer zij te gelijker tijd in beweging gebragt worden, naar het ruischen van het waterriet gelijken. En evenwel noemen de Europeërs onze muzijk eene barbaarsche. Misschien echter ligt de reden hiervan in de kunst zelve; want de muzikale gedachten der Europeërs worden doon zekere wetten en regelen bepaald. Zij hebben eene groote menigte van dikke boeken, onder welke het eene
| |
| |
steeds beter dan het andere zegt, hoe men zijne aandoeningen het schoonst gevoelen moet. Gemelde boeken vormen als 't ware vijandelijke armeeën, die tegen elkander krijg voeren. Maar het laatste dier boeken, hetwelk den vrede herstellen moet, is nog altijd niet in 't licht verschenen.
Dewijl het derhalve hier eene kunst is, toonen te leeren gevoelen, noemen zij hunne muzijk ook toonkunst. Wanneer echter crishna de chalil blies, of ook de maschrokita, of naredzong bij de nebel-nassor, zoo waren wij arme Hindous reeds zoo gelukkig, verheugden ons eerst regt in ons aanwezen, en dankten brama, den uitvinder, voor zijne goddelijke gift: hoe oneindig vrolijker en zaliger moet nu niet de kunst, ontdaan van de ruwe natuur, de Europeërs maken!
Zij, die hier in de wereld der toonen, leven, bestaan eigenlijk slechts uit twee klassen. De eersten zijn de toonkunstenaars zelven, die met de muzijk, als met eene waar, handel drijven, regels geven, boeken schrijven en afschrijven, in alles zeer ernstig en gemoedelijk te werk gaan; kortom, niet zonder muzijk leven kunnen, omdat zij er van leven moeten.
De tweede klasse is die, welke het met de regels zoo naauw niet neemt. Deze lieden naderen reeds meer tot de muzikanten der Hindous. vermits ook de wanklanken, welke zij somwijlen voortbrengen, hun dierbaar zijn. Daar zij de muzijk slechts tot hun vermaak drijven, en haar ook inderdaad liefhebben, noemt men hen liefhebbers. Zij zijn steeds tevreden over hetgeen zij uitvoeren, en altijd opgeruimd van gemoed. Hieruit besluit ik, dat de muzijk den waren kunstenaar veel verdriets moet veroorzaken.
De instrumenten der Europeërs zijn zoo zonderling en wonderlijk, dat zij somwijlen in geene verhouding staan met dengenen, die ze bespeelt. Somwijlen zag ik, hoe een groot kunstenaar zijn klein instrument in den zak stak; dan weder kwam het mij voor, alsof het instrument den kunstenaar zakte. Slechts in één instrument vond ik groote gelijkvormigheid met onzen driesnarigen tambours, die, gelijk gij weet, uit een flesschen-pompoen met langen hals bestaat. De tambours van den Europeschen kunstenaar, echter, heeft geene snaren; schoon men bijna geene muzijk welgesnaard acht, waarbij dezelve ontbreekt. De pauken, die onze Indische maagden aan den gordel om het lijf hechten, en die gij,
| |
| |
mijne unni, onder het dansen zoo heerlijk met de handen slaat, zijn hier in twee verschrikkelijke reusgestalten herschapen, welke een half razend mensch, die in een' hoek gedoken zit, zoo onbarmhartig mishandelt, alsof zij zijne ergste vijanden waren.
Nu eenige voorbeelden van de wonderwerken der Europesche muzijk.
Onze geschiedenis verhaalt van den zanger mia tousine, dat hij op klaar lichten dag een nachtgezang met zoo veel uitdrukking zong, dat de zon zich verduisterde, en dat een andermaal een orkaan bedaarde. In Europa verrigt ieder zanger veel grootere daden. Daar beheerscht hij al de elementen der menschelijke ziel; want in eene tijdruimte van weinige minuten gebeuren de wonderbaarste veranderingen. Ik heb duizend menschen in hetzelfde gevoel zien versmelten, alle aangezigten dezelfde uitdrukking aannemen. Ik zag hen als in tranen baden, terstond daarop overluid juichen, en het volgende oogenblik zoodanig in razende woede uitbarsten, dat hunne handen en voeten in krampachtige trekkingen geraakten. Ik vroeg brimha, of er ook gezangen waren, als de ragis van den Dichter heepuk, welke dengenen vernietigden, die ze zong. Hij antwoordde, dat er voorzeker in Europa zeer vele vernietigde zangers gevonden werden. - God mahadeo nam de ragis uit zijn hoofd; elke Europesche Componist schudt de zijne uit zijne mouw. Slechts onze zesendertig rangis zijn van hemelschen oorsprong, gelijk gij weet; in Europa daarentegen worden vele duizend zangwijzen hemelsch en goddelijk genoemd. Het volkssprookje vertelt van meid-mulaar, dat de toovertoonen van zijn ragi terstond regen te weeg bragten; hier zegt men, dat waterige muzijkstukken niets zeldzaams zijn. Naik-gobau's gezang deed hemel, sterren, rivieren en zeeën stilstaan; hier vindt men zangers, die zoo hoog zingen, dat het verstand der hoorders daarbij stilstaat. De snarenspeelster serinda heeft op het eiland Bukar aan de Bullocsues, dat toch menscheneters zijn, tranen afgeperst; hier perst ieder kunstenaar, zoo al geen tranen uit de
oogen, dan toch goud uit de beurzen: of men misschien naderhand over zijn spel tranen vergiet, kan ik niet zeggen.
Ik word, om mijne natuurlijke begrippen over Europesche dingen, met verbazing aangestaard, terwijl ik op mijne beurt alles met verbazing beschouwen moet, wat mij onnatuurlijk
| |
| |
voorkomt; doch ik wil tot de muzijk terugkeeren, omdat ik u, mijne waarde unni, met mijne gewaarwordingen over andere voorwerpen reeds genoegzaam bekend gemaakt heb. De zonderlinge toonen, die in de zoogenaamd muzikale salons mijn gehoor pijnigen, moeten zeker aan al hetgeen de beeldende kunst kan vorderen voldoen; want hier hoort men nooit laken, en de Europesche mond, die zich zoo gaarne in spottende plooijen legt, put zich hier alleen uit in loftuitingen. Mij is hierbij het innerlijke bevattingsvermogen en eene als 't ware instinktmatige oefening in het prijzen des te bewonderenswaardiger, daar men gedurende den tijd van het muzikaal genot, dat hier geleverd wordt, gewoon is zich over geheel tegengestelde dingen te onderhouden.
Maar er is een ander ding, dat nog wonderlijker is. Er verzamelt zich, namelijk, een aantal menschen op eene plaats, welke men een concert noemt. Brimha zegt, het woord is van strijd afkomstig, en daarom zeker gelijkt dat, hetwelk men hier hoort, ook naar een' muzikalen strijd. Hier ziet men op een kleinen houten berg een heir van kunstenaars, die als in slagorde staan, en er zoo ernstig, ja soms zoo vermetel uitzien, alsof zij inderdaad vijandige oogmerken tegen de toehoorders in hun schild voerden. Wanneer de eerste uitbarsting daarvan, met al de zeldzaam en dreigend gevormde instrumenten, doorgestaan is, treden, kort na elkander, enkele mannen en vrouwen op, die zich zoo diep buigen, alsof zij iets van den grond wilden oprapen, zonder dat iemand deze beleefdheid beantwoordt. In het blad, hetwelk ieder voor zich heeft, zijn al de zachte of hevige aandoeningen opgeschreven, welke ieder voelen moet; en, ofschoon de lieden op dien berg somwijlen zeer driftig en onstuimig worden, eindigen toch al die hartstogtelijke kunstbewegingen wederom met een zeer diep en bedaard compliment. Al deze liefelijke of geweldige wijzen, die even wonderlijke als barbaarsche namen dragen, volgen zoo kort op elkander, dat men geen' tijd heeft tusschen dezelve een' glas water te drinken, veel min tot bezinning te komen. Onmogelijk is het, zich aan eenen indruk over te geven langer dan het toonstuk duurt, daar een volgende indruk den voorgaanden oogenblikkelijk weder vernietigt; en hierin ligt zeker het duidelijkste bewijs van Europesche beschaving, dat ieder aanwezige alles, wat hij gehoord heeft, met klaarheid in zich opnemen, verwerken, in zoo korten tijd geheel
| |
| |
doorvoelen en, te huis gekomen, navoelen kan. Bij mij, armen Hindou, was met elken toon de aandoening ook reeds vervlogen. Bij het slot van zulk een concert hernieuwt zich ook doorgaans de eerste algemeene strijd weder, waarbij ik het meest de sterkte der Europesche zenuwen bewonderde, welke men toch doorgaans als zoo zwak afschildert. Ter naauwernood echter is de galm der laatste donderslagen voorbij, of alles is zoo kalm even alsof er niets voorgevallen ware, en in twee minuten ziet men het kunstenaars-slagveld ledig, zonder dat iemand wonden bekomen heeft.
Nu wil ik u in eene gansch bijzondere wereld van tooverij en wonderen voeren - in eene wereld, waarin gij al de sprookjes, die ons mathura verhaald heeft, levendig voor oogen zult hebben; eene wereld, waarvan men vooruit weet, dat alles in dezelve schijn is, dat men door schijn bedrogen wordt, en desniettemin zich inbeeldt, dat alles waar is! Gij ziet hieruit, dat bedrog en misleiding in Europa iets zeldzaams moeten zijn, vermits men dezelve op deze plaats voor geld gaat koopen. Zulk eene wereld van schijn en bedrog noemt men hier een' schouwburg. Wordt men in denzelven met woorden bedrogen, zoo heet dit bedrog tooneelspel; geschiedt het met klanken, dan heet het Opera. De bedrogenen noemt men in beide gevallen steeds het publiek. Onder al deze spelen is de Opera het zonderlingste, omdat hier een geheel menschenleven zich in kunstige toonen beweegt; en wanneer onze Braminen zeggen, dat wij nog in het bezit der aloude kunst-theorie zijn, maar dat de praxis verloren geraakt is, zoo schijnt dit met de Opera het omgekeerde geval te zijn. Ik zal trachten u zulk een ding iets nader te beschrijven.
Ik treed dan, met brimha, in een geweldig groot gebouw, dat op zullen rust, als een koninklijk paleis. Met gedruisch opent men ons eene soort van kleine kast, welke men loge noemt. De binnen-omkring van dit paleis bestaat uit drie of vier rijen van zoodanige kasten, waarin zij, welke men bedriegen wil, opgesloten worden. Beneden zich hoort men het bruisen eener zee van golvende hoofden. Vóór u, daarentegen, stuit het oog op een' ondoordringbaren sluijer, achter welken de tooverwereld toebereid wordt. Vóór dezen sluijer ziet gij weder, in eene eigene ruimte omsloten, die dreigende gestalten, welke mij reeds in het concert zoo zeer verontrust hadden. Zij hebben hier, even als daar,
| |
| |
hunne bijzondere verlichting. Plotseling verheft zich uit hun midden een man, die met veel waardigheid eene soort van schepter grijpt, en op wiens met een gebiedend gelaat gegeven teeken alles rondom hem zich nederzet, toerust en de blikken naar hem rigt. Ik wist nu reeds door brimha, dat ik thans eene muzijk zou hooren, welke men ouverture noemt, en welke het karakter van den in de elfde eeuw zoo beroemden held tancredo moest aanduiden; maar deze ouverture schilderde in hem tevens een' vluggen en bekwamen danser, iets waarvan zeker de Geschiedenis zwijgt: waarschijnlijk heeft de scherpzinnige componist daarmede willen te kennen geven, dat Konstantinopel naar zijne pijpen gedanst heeft. Toen nu de geheimvolle sluijer in de hoogte rolde, en zich de beloofde wonderwereld zoo heerlijk voor het gezigt uitbreidde, verbaasde ik mij, sprookje en wezenlijkheid in zoo zigtbaar verband te zien; want van nu af aan speelde de staf van den man, die voor den sluijer stond, de grootste rol. Deze staf, hoe wonderbaar hij ook al die vreemde instrumenten in orde wist te houden, bewoog zich echter als een te stoffelijk middel voor mijne oogen; aller blikken waren te zeer op denzelven gerigt, dan dat ik dit met eene kunst kon overeenbrengen, die men eene vrije, den geest alleen onderdanige, uit den hemel ontsprotene noemt. Maar brimha zegt, dat in Europa slechts de beteugelde kunstaandoeningen geen onheil aanregten. Ik dacht aan de afgebrokene en ongeregelde maatgangen onzer ragis, bij welke niets de vrijheid van het genot belemmert. Maar ik liet mij des te gereeder van mijne dwaling terugbrengen, daar ik bemerkte, dat onder het publiek niemand zich door dit eeuwig zwaaijende en dansende ding liet storen, hetwelk weder een bewijs levert, hoe sterke wieken de Europesche verbeeldingskracht bezit. Bij het
dusgenoemde tooneelspel is het hiermede anders gesteld. Daar zit de wonderman in een klein hokje achter in plaats van vóór den sluijer, zoodat het publiek hem niet ziet, maar zoo veel te meer hoort. Die virtuoos zegt, namelijk, den sprekers alles voor, wat zij te spreken en te gevoelen hebben, en staat dus bij hen in hoog aanzien; terwijl echter het publiek (welk eene tegenstrijdigheid!) hem met minachting beschouwt, ja niet zelden bespot.
Niet weinig verwonderde ik mij, hoe de lieden op het tooneel, die allen zeer schoon blozend zijn, nu eens zongen en dan weder spraken. In den beginne dacht ik, dat zij
| |
| |
ons verklaren wilden, wat zij al onverstaanbaars gezongen hadden; maar ik vernam, dat men daartoe kleine boekjes had, welke de geheele verhandeling uitlegden. De ware reden kon brimha zelf mij niet zeggen. Wat de historie betreft, waarover eene Opera-muzijk gemaakt wordt, dit schijnt slechts een bijding te zijn. De hoofdzaak in zulk eene gebeurtenis is steeds, dat de liefde van twee personen gedwarsboomd wordt, en dat daarbij meestal een paar menschen om het leven komen. De beminde van tancredo, bij voorbeeld, kon zich reeds van den beginne af aan door een enkel woord uit de verdenking van verraderij redden; maar in dat geval zou de geschiedenis, en met dezelve ons vermaak, een einde gehad hebben. Ik was op het punt van op het tooneel te springen, en door mijne opheldering de geheele verwarring en het lijden der arme vrouw te doen eindigen; maar brimha hield mij terug, en meende, dat zij mij dit zeer kwalijk nemen zou. Al de zonderlinge dingen, welke ik zag, te willen beschrijven, zou niet mogelijk zijn; derhalve nog slechts hier en daar iets. In een muzijkgesprek, bij voorbeeld, scheidt men tienmaal van elkander zonder heen te gaan, hoezeer elk oogenblik met doodsgevaar dreigt. Zulk een zanger is reeds daardoor onsterfelijk, dat hij door al het zingen niet tot sterven komen kan. - Wanneer er velen bij elkander zijn, het mogen nu Ridders of boeren wezen, zoo zingen zij allen met hetzelfde gevoel, en liefde, haat en genoegen hebben dezelfde wijzen. Zijn zij in openbaren strijd, zoo stroomt er nimmer bloed; niemand valt, dan op zijn hoogst de hoofdpersonen. Willen er twee met elkander vechten, zoo schermen zij met de handen, en pralen zoo lang met hunne dapperheid, tot dat de tijd komt, dat zij gescheiden moeten worden. Wat eerbaarheid en goede zeden betreft, hierover zet de uitvinder van zulke Natals of Opera's zich heen; want hij laat zijne heldinnen onverzeld
bij nacht en nevel in bosschen en bergklooven rondloopen, laat haar in wind en storm bedaard een' langen, rustigen ragis zingen, zonder dat iemand dit ongepast vindt.
Hoe begeerig was ik, eindelijk den held te zien optreden, die Sicilië onder het juk bragt en Jeruzalem veroverde! Hij moest, dacht ik, een man zijn, zoo sterk en groot als onze schoone, onoverwinnelijke feshoo lama. Hij trad op, en - gij zult mij niet willen gelooven, en toch spreek ik
| |
| |
waarheid - er verscheen een geharnast meisje! Ik zag met meer verwondering naar het zoogenaamde publiek, dan naar deze sierlijke en koene verschijning zelve. Maar men scheen zich daarop reeds voorbereid te hebben; want men maakte een razend geweld, hetgeen men applaudisseren noemt, en wierp den held, die eer een kind geleek, groote lauwerkransen toe, zonder dat hij nog voor het vaderland gestreden of gezongen had. Wanneer hij nu zijn zwaard trok, dat opzettelijk voor zijn poezelig handje gemaakt scheen, wanneer hij met hetzelve rondom zich hieuw, en wel twintig maal in éénen adem dezelfde woorden herhaalde, zoo geloofde eindelijk het eene gedeelte van het publiek deze menigvuldige verzekeringen, en klapte, tot bewijs daarvan, met hevigheid in de handen. Het ongeloovige gedeelte, daarentegen, deed andere veel doordringender teekens hooren. En nu ontstond er een afzonderlijke oorlog te midden der toehoorders. De betrekking was plotseling omgekeerd. Het publiek speelde nu zijne eigene comedie en de tooneelspelers keken toe. Het meisje in het harnas dankte voor het eerste teeken, en hield zich, alsof zij het laatste niet vernam. En na zulke luidruchtige storingen, die soms in eene en dezelfde Opera meer dan eenmaal voorkomen, treedt het schijnbedrog weder in zijne regten. - Niet zelden dwingt men den zanger, nog eenmaal van voren af aan weder te beginnen, waarover hij groote vreugde betoont, ofschoon men hem kan aanzien, hoe zuur hem zulks valt. Menigmaal moet hij ook, wanneer alles reeds voorbij is, zich weder vertoonen, hoezeer men hem drie of vier uren lang onafgebroken voor de oogen gehad heeft. Zoo verre gaat de vereering der Europeërs voor hunne kunstenaars! Het zonderlingste hierbij is echter nog, dat men van zulk eene, bij voorbeeld te Parijs voorgevallene Opera-gebeurtenis juist het tegendeel te Berlijn kan lezen, hetwelk men eene kritiek
noemt.
Ik zou u, mijne lieve unni, nog veel van de wonderlijke gebruiken der Europeërs, met betrekking tot hunne muzijk, kunnen mededeelen, en u doen zien, hoe zij datgene, hetwelk in Hindostan onverklaarbaar blijft, hier volkomen natuurlijk vindt. Doch ik zal liever nog wachten, tot dat verdere omgang met dit volk mijne begrippen zoodanig zal gelouterd hebben, dat ook ik in staat zal zijn datgene natuurlijk en verstandig te vinden, wat mij tot nu toe uiterst onnatuurlijk en dwaas is voorgekomen. Alsdan schrijf ik u nader. |
|