Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
behoeftige, blijkbaar door kommer nedergedrukte vrouw, met een' kwijnenden zuigeling op haren schoot. Door medelijden aangedaan, bleef de Vorstin stilstaan, en zeide: ‘Waarschijnlijk is uw kindje ziek?’ - ‘Ach!’ hernam de arme vrouw, ‘het wurmpje moet versmachten; het voedsel in mijne borsten is opgedroogd, want sedert twee dagen heb ik niets gegeten dan een stukje droog brood.’ Op eenen wenk der Vorstin haalde de Hofdame een goudstuk uit, en gaf het aan de ongelukkige moeder. Deze nogtans begon te schreijen, en zeide: ‘Kon het maar terstond in zog verkeeren!’ Dit woord trof het hart der edele Vorstin. Te huis had ook zij eenen zuigeling, dien zij zelve zoogde. Zij zette zich naast de arme vrouw op het gras, nam haar het kind van den schoot, en legde het aan hare borst. - Ik had op dit oogenblik wel de arme moeder willen zien en de voortreffelijke Vorstin, en ook, zoo iets zoodanigs gezien kon worden, den Engel, die naast haar stond! |
|