gene, steenen gevangenis had dien morgen een tooneel van geheel anderen aard plaats gehad. Daar lag, in een vochtig, bedompt, slechts door eene kleine opening spaarzaam verlicht kerkerhol, met ketens beladen, een ongelukkige, wiens einde nabij scheen te zijn. Eenige uren vroeger was zijne getrouwe gade, met zijn dochtertje, van verre gekomen, om hem aan den rand des grafs nog eenmaal in de armen te sluiten. De korte zamenkomst was ten einde. De ongelukkigen hadden zich wederzijds aan de hoede van hunnen Hemelschen Vader aanbevolen, en waren toen gescheiden: de man, om zijn lot op het schavot moedig tegen te gaan; de vrouw, naar het scheen, om de lange terugreis weder aan te nemen. Uitgeput en afgemat zonk de veroordeelde in een diepen slaap.
De naam van dezen man was creel, en Virginië zijn Vaderland. Hij was, terwijl hij naar zijne woonplaats terugkeerde, gevangen genomen en vervolgens ter dood veroordeeld, wegens een' moord, dien hij aan een' reiziger gepleegd zou hebben, die eene niet onbeduidende som gelds bij zich had, met hem een eind wegs had gegaan, en in de herberg, waar zij overnachtten, vermoord was gevonden.
Creel had zijne onschuld onafgebroken betuigd; de omstandigheden getuigden echter tegen hem, en hij werd derhalve, hoewel men het geld niet bij hem gevonden had, tot den strop verwezen. De dag tot zijne ter doodbrenging was nu verschenen, het schavot reeds opgerigt, de nieuwsgierige menigte van heinde en ver toegestroomd, en van alle kanten weêrgalmde de kreet: ‘Weg, weg met den moordenaar!’
Eindelijk naderde het uur van elven. De Geregtsdienaars traden den kerker des veroordeelden binnen, schudden hem wakker, kondigden hem aan, dat alles gereed was, en bevalen hem, hen te volgen. - ‘Ha! de droom! de droom!’ riep hij plotseling, op zonderlingen toon, uit. - ‘Welke droom?’ vroeg de Sheriff, door het zeldzame gedrag des veroordeelden opmerkzaam gemaakt.
‘Ik droomde, - ja, zoo was het! - dat, terwijl gij, Mijnheer de Sheriff, mij op het schavot mijn doodvonnis voorlaast, plotseling een man door de menigte heendrong, met een' witten hoed op het hoofd, in een' grijzen jas gewikkeld, met zware bakkebaarden. Een vogel vloog over zijn hoofd heen, en schreeuwde: ‘Dat is lewis, de moordenaar van den reiziger!’
De Sheriff en zijne ambtgenooten ontstelden, beraadslaagden