Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van het bezoeken eener zoogenaamde salle d'asile (bewaar- of kleine-kinderschooltje) te Parijs, ter aanprijzing van de meerdere uitbreiding, aan soortgelijke inrigtingen hier te lande te geven, bijzonder ten behoeve van minvermogenden, met vele jonge-kinderen ezwaard.‘Het valt niet te ontkennen,’ zegt de Steller van het Verslag aangaande de Kleine-Kinderscholen te DeventerGa naar voetnoot(*), ‘dat, niettegenstaande den bloei van het lagere Schoolwezen in Nederland, de opvoeding van kinderen beneden de 5 of 6 jaren, die tot de gewone scholen nog niet kunnen worden toegelaten, tot dusver in eenen min gunstigen toestand is gebleven.’ Geen wonder dan ook, dat men, in de laatste jaren, op het voorbeeld der zoogenaamde Infantschools in Engeland, Kinder-Bewahr-Anstalten in Duitschland, en dergelijke schooltjes te Brussel, ook in Oud-Nederland, met name | |
[pagina 74]
| |
te ZwolleGa naar voetnoot(*), DeventerGa naar voetnoot(†), RotterdamGa naar voetnoot(§), 's Hage, alsmede binnen Amsterdam, zich aanvankelijk tot het weldadig doel vereenigd heeft, om, ter vervanging van de alhier tot dusver bestaande, doch hoogst gebrekkige Kleine-kinder- of zoogenaamde Matressen-schooltjes, betere inrigtingen daar te stellen, onder den naam van Bewaarschooltjes, waar kinderen, ook beneden de 5 of 6 jaren, inzonderheid van minvermogenden, worden opgenomen. Ook de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen schreef daartoe, met bijzondere aanprijzing, nog kort geleden, eene prijsvraag uitGa naar voetnoot(※). De aandacht der Besturen en van bijzondere personen schijnt zich op deze zaak al meer en meer te vestigen; zelfs mag men achten, dat het, bij eene geschikte aanleiding en gelegenheid, aan geene krachtdadige bijdragen van meervermogenden ontbreken zou, indien daardoor de Bewaarschooltjes, inzonderheid voor de meest behoeftige Armenklasse, meerdere uitbreiding konden erlangen. Die aanleiding schijnt men nog slechts af te wachten, om met milde hand gereed te zijn. Zeker is het, dat, bij den tegenwoordigen stand van het lagere Schoolwezen, de noodzakelijkheid der Bewaarschooltjes, als eene kweekhof van het verder lagere Onderwijs van Armenkinderen, thans meer dan ooit gevoeld wordt. Men is | |
[pagina 75]
| |
het ten minste omtrent het ondoeltreffende der bestaande Kleinekinder- of Matressen-schooltjes (waarvan ook doorgaans, binnen de meeste steden, de minvermogenden, wegens te hooge schoolgelden, geen gebruik kunnen maken), over 't algemeen eens. Als laag van verdieping, of aan de straat gelegene keldertjes, geven zij den kinderen ook te veel afleiding, en lokken zelfs de storing of speelschen euvelmoed der voorbijgangers niet zelden uit. Geschikte verblijf-, bewaar-, oefenings- of ontwikkelingsplaatsen zijn de bestaande Kleine-kinderschooltjes, zoo als die tot dusver hier te lande bestonden, althans niet. De goede strekking der zaak alzoo meer algemeen erkend zijnde, eischt zij slechts nog meerdere bekendheid onder het publiek, om de belangstelling al meer en meer op te wekken, en tot werkelijke daarstelling dier Inrigtingen te dienen. Het doel der Bewaarscholen is in de door ons aangebaalde geschriften nader en uitvoerig uiteengezet. Het zou overbodig zijn, veel daarbij te voegen. Men moet die schooltjes zelve zien, om zich derzelver inrigting en nuttige strekking regt goed voor te stellen. Doch, om van dit nut hier slechts een' kleinen wenk te geven: indien het algemeen voor een der moeijelijkst op te lossene vraagstukken door den Armenverzorger gerekend wordt, hoe weduwen, of in 't algemeen ouders, met vele zeer jonge kinderen bezwaard, door de zorg voor hunne kinderen aan hunne woningen gebonden, en echter, buitenshuis, werk en brood moetende zoeken, aan den kost te helpen, dan schijnt het mij toe, dat hierin inderdaad niet beter te voorzien is, dan door de oprigting, van wege of onder toezigt der Regering, of door particulieren, van Bewaarschooltjes, waar de kinderen in ruimere localen, dan in de vochtige schoolkeldertjes, al spelende leeren en ontwikkeld worden; terwijl zij tevens van de straat geweerd, en, tot opscherping van verstand en oordeel, nuttig en aangenaam bezig gehouden worden. De ouders, inzonderheid behoeftige weduwen, kunnen dan middelerwijl buitenshuis het noodige verdienen, of, ziek zijnde, de kinderen onder goede zorg rekenen. Zij zijn dan niet genoodzaakt, dezelve aan achtelooze buren, of geheel aan zichzelve, dat is, aan de schromelijkste gevaren, van brand als anderzins, bloot te geven. Menigvuldig toch zijn de voorbeelden van ongelukken, in den jongsten tijd, door het alleen tehuislaten van zeer jonge kinderen door hunne ouders, veroorzaakt. Hoe dikmaals | |
[pagina 76]
| |
las men dezer dagen, in de Nieuwspapieren, van jonge kinderen, welker kleederen, in het afzijn der ouders, vuur hadden gevat, waardoor zij het grootste gevaar liepen van te verbranden, of ook werkelijk verbrand zijn; iets, hetwelk des winters, bij strenge koude, nog ligter plaats kan vinden. - Men sticht alzoo door de Bewaarschooltjes, voor de meest behoeftige kinderen en ouders tevens, nut, en verschaft aan beide eene wezenlijke toevlugt, eene weldadige ondersteuning, die men hun anders, zelfs bij den ruimsten geldelijken onderstand, voortdurend niet kan toebrengen, tenzij men, waartoe slechts allerzeldzaamst de gelegenheid bestaat, in het volledig onderhoud van het gansche gezin voorzie. Ik was dikwijls in de gelegenheid, mij van het wenschelijke eener meer algemeene uitbreiding der Bewaarschooltjes, inzonderheid voor de meestbehoeftige Armenklasse, bij ondervinding te overtuigen, en van het veelvuldig nut, hetwelk dezelve ook in andere opzigten konden hebben. De eerste vorming, de eigenlijke kern van het onderwijs, kan niet te vroeg in acht genomen worden; en zoo het waar is, dat in de eerste opvoeding en het eerste onderwijs de eigenlijke grond voor het volgende leven en geluk gelegen is, zoodat het zelfs uit naauwkeurige statistieke waarnemingen blijkt, dat men op die plaatsen, waar een doeltreffend onderwijs en zorg voor de opvoeding plaats vinden, eene groote vermindering van misdaden bespeuren kan, (gelijk nog onlangs door den Hoogleeraar Mr. c.a. den texGa naar voetnoot(*) is aangetoond) dan kan voorzeker die goede zedelijke grond niet te vroeg gelegd worden. Ook degerando,Ga naar voetnoot(†) die zoo voldingend bewezen heeft, dat de ware Armenverzorger een Armenbezoeker wezen moet, getuigt, pag. 151: ‘Plus on etudie les causes de l'indigence, et plus on reconnaît que le défaut d'éducation est celle qui fait le plus de criminels.’ Ik werd omtrent het boven aangevoerde volkomen bevestigd bij het toevalligerwijze bezoeken van eene zoogenaamde Salle d'asile te Parijs, en sedert kwam dikwerf de gedachte bij mij op, of wij Nederlanders, die ten opzigte van het lager onderwijs ons anders beroemen mogen, aan vreemden een zoo loffelijk en door henzelve erkend voorbeeld te ge- | |
[pagina 77]
| |
ven, echter, ten aanzien van de meerdere uitbreiding en algemeenheid der Kleine-kinder- of Bewaarschooltjes voor de meestbehoeftige Armenkinderen, niet erkennen moeten achter te staan; of er niet werkelijk te dien opzigte eene gaping in het lagere Schoolwezen bij ons bestaat; en of de Armenkinderen doorgaans niet te laat en te ongelijk van jaren op de Scholen worden toegelaten; of alzoo eene Inrigting, van hooger hand of door particulieren daargesteld, niet allerwenschelijkst ware, waarbij kinderen beneden de 6 of 7 jaren geregeld wierden opgenomen en tot de eigenlijk gezegde latere Armenscholen opgeleid, zoodat er van den aanvang af, tot aan het geheel eindigen hunner schooljaren toe, een geregelde gang gevolgd wierd, en er geen tusschentijd of gaping in het lager onderwijs bestondGa naar voetnoot(*). Mogt het navolgende Verslag omtrent eene door mij bezochte Salle d'asile te Parijs ter nadere bevestiging van een en ander kunnen dienen en ten goede strekken, zulks zou mij ten hoogste verheugen, al is die bijdrage dan ook nog zoo gering. Welligt wekt de mededeeling bij anderen den lust op, om, met beter en vollediger kennis toegerust, het nuttige der zaak nog meer algemeen te doen erkennen, en, waar het hier vooral op aankomt, daartoe door bestuur of middelen in staat gesteld, de uitbreiding zelve der Bewaarschooltjes zoo veel mogelijk te bevorderen.
Met welk een genoegen herinner ik mij de verpoozing en aangename verrassing binnen het woelige en prachtige Parijs, mij van uit de weelde der grootsche wereldstad op ééns verplaatst te zien binnen eene Armenschool van alle zeer jonge kinderen, door eene weldadige vrouw gesticht! Nimmer zal mij de herinnering, de diepe indruk, welken dit schouwspel op mij maakte, ontgaan. Hoe betooverend oog en oor binnen Parijs gestreeld worden; wat kunst en smaak ook mogen toebrengen, om ons dáár te boeijen, - hij, die | |
[pagina 78]
| |
er de weldadige inrigting der Ziekenhuizen, der Invaliden, en vooral ook de minder bekende Salles d'asile bezoekt, zal er al het overige te liever om genieten en te beter om waarderen, als hij ziet, hoe de Franschman, bij alle zorg voor lust en eigen genot, echter ook liefderijk en doeltreffend den Armen gedenkt, ja met daden staaft, dat, zoo als de voortreffelijke Bijbelschrijver voor de Jeugd getuigt, de ware liefdadigheid, om nut te stichten, gepast moet zijn!Ga naar voetnoot(*) Het was door de heuschheid van den Heer coquerel, Predikant bij de Gereformeerde Gemeente te Parijs, dat de gelegenheid mij verschaft werd, den Heer montandon, Eersten Suffragant bij dezelfde Gemeente, te leeren kennen, en met dezen, in eene der verwijderdste en meest verarmde wijken dier stad, de Armenscholen te bezoeken. Ik had mij voorgesteld, de eigenlijk gezegde Stads Armenscholen, zoo als die te Amsterdam en elders gevonden worden, te bezigtigen, zonder van het bestaan van nog andere Armenscholen, voor kinderen beneden de 6 à 7 jaren, toenmaals eenige kennis te dragen. Ik bezocht dan eerst eene zoodanige eigenlijk gezegde Stads ARmenschool, voor kinderen boven de gezegde jaren ingerigt. Ik vond deze in eenen zeer ongunstigen staat, en veroorloof mij te eer, zulks hier te getuigen, omdat de klagten deswege der Parijzenaars zelve, vooral ten aanzien van het lager onderwijs buiten Parijs, genoeg bekend zijn. Men volgde er het zoogenaamde weêrkeerig of onderling onderwijs (Enseignement mutuel). De Moniteur, of Scholiermeester, stond er, midden in eenen kring zijner medeschoolgangers, hun, zoo het heette, les te geven. Maar hoe? Zóó, dat de kinderen zelve hem gewis ter naauwernood verstaan konden, en ik ten minste, ondanks de meeste inspanning, uit den mond des lesgevers geen enkel woord duidelijk onderscheiden kon. De Meester of Directeur zelf dezer Armenschool bleef veel te lang met ons in gesprek, en liet zich middelerwijl aan zijne scholieren in het minst niet gelegen liggen; hij liet het alles op de Moniteurs of Kweekelingen aankomen. Op mijne vraag: of zich dat alles zoo maar geleidelijk, zonder deszelfs eigen toezigt, schikte; of dat alles maar zoo buiten deszelfs eigene bemoeijing zijn' gang kon gaan? werd mij, geheel naar den Franschen trant, geantwoord: | |
[pagina 79]
| |
‘Och ja, Mijnheer; dat gaat altoos maar zoo gestadig en van zelf zijn' gang!’ (Pardonnez, Monsieur; cela marche toujours!) Als proeven van de vorderingen der kinderen werden mij teekeningen getoond, die er stijf en slecht uitzagen, waarvan de voorbeelden veel te moeijelijk en uitvoerig waren, en die buitendien verre boven de bevatting en behoefte van Armenkinderen waren. - Maar welke was nu mijne verwondering, toen ik daarop van hier met mijnen leidsman eene Salle d'asile binnentrad! Schoone naam, aan deze Inrigting gegeven! Het was inderdaad een zeer ruim locaal, hetwelk in waarheid eene zaal, en met volle regt een toevlugtsoord voor Armenkinderen, ter verligting hunner ouders, heeten mogt. Deze Bewaarschool met de even te voren bezochte Armenschool vergelijkende, bleek mij duidelijk, hoe er tusschen de verschillende trappen van het lager onderwijs, tusschen de particuliere inrigting der Salles d'asile en der Stads Armenscholen, alle verhouding ontbrak; zoodat hier juist het tegendeel plaats vond van hetgeen behoorde, namelijk, dat de ontwikkeling, op den laagsten trap dier scholen genoten, in plaats van op de volgende Armenscholen toe te nemen, integendeel noodzakelijk moest afnemen en vervloeijen. Binnen deze Salle d'asile zag ik de kinderen, ten getale van wel driehonderd, zoo jongens als meisjes, op een breed amphitheater in lange rijen of halfronden naast elkander geschaard, zoodat de meester, vóór hen staande, allen met één' oogopslag overzien kon. Men kan zich dit luchtig, licht en ruim vertrek niet beter voorstellen, dan wanneer men zich den vorm van het amphitheater te binnen brengt van de gehoorzaal voor de Natuurkunde der Maatschappij: Felix Meritis, met dit verschil, dat hier, in de Salle d'asile, de banken van het verheven halfrond niet in het midden, maar op het einde eener lange zaal geplaatst waren. Deze inrigting van een amphitheater scheen mij uitnemend geschikt, omdat de kinderen, bij klimmende rijen naast elkander geplaatst, den meester allen even goed zien konden, daartoe niet behoefden te reiken, elkander te hinderen of hunne plaatsen te verlaten. Wel is waar zijn bankjes, met kleine lessenaars vereenigd, welligt nog verkieslijker; doch ook deze zouden amphitheaterswijs geplaatst, en zoo het dubbel doel bereikt kunnen worden. Hoe genoegelijk en opgeklaard was aller gelaat, terwijl de kleinen daar bijeengeschaard zaten! Welk een roerend schouwspel, | |
[pagina 80]
| |
hier zoo vele arme kinderen van den teedersten leeftijd, die anders, langs de morsige straten van Parijs zwervende, aan een wis gevaar, aan den bedelstand of aan lediggang zouden zijn prijs gegeven, zoo vrolijk bijeen te zien! De kinderen waren, naar gis, tusschen de 4 en 5 tot 7 jaren oud. Zij bleven hier des zomers van 7 ure des ochtends tot hetzelfde uur des avonds, en werden dan eerst door de ouders teruggenomen. Een eenvoudig voedsel werd hun in een afzonderlijk vertrek toegediendGa naar voetnoot(*); of zij hadden (hetwelk ik mij niet stellig meer weet te binnen te brengen, doch toenmaals wél meen vernomen te hebben) hunnen kost, in kleine blikken bussen, gereed gemaakt, medegebragt, om tegen den tijd van het middagmaal voor hen te dienen. Ik kon mij niet genoeg verwonderen, hoe zuiver en verstaanbaar de spraak dier kinderen was; gelijk men het dan ook alhier dikwijls, bij het bezoeken van de Armenwijken, genoegzaam aan de spraak der kinderen reeds bemerken kan, of zij de Stadsscholen al dan niet bezocht hebben. Door het gelijk opzeggen van les, gedicht, getallen, vermenigvuldigingstafel enz. werd onderling de oefening der spraak en van het geheugen bevorderdGa naar voetnoot(†). Als op één' toon sprak de een den ander' onwillekeurig en wedijverend na. Op orde | |
[pagina 81]
| |
werd bijzonder acht geslagen. Ook zagen de kinderen, schoon van de behoeftigste klasse, er geenszins haveloos of slordig uit. - Na het eindigen van het leer- of speeluur, zoo als men het noemen wil, want inderdaad waren beide hier als vereenigd, zag ik de kleinen, in de beste orde, als ware het bij geregelde troepen, marcherende, hunne banken verlaten, en de school voor anderen inruimen; de gebrekkigen, soms op krukjes strompelende, achteraan, door de anderen ondersteund. In bepaalde opvolging trokken allen zoo, zingende, geregeld, naar de opene speelplaats af, zonder dat zich eenig merkelijk gedruisch of de minste wanorde vernemen deed. In alles, zoowel in spel als leeren, werd orde den kinderen ingeprent. Zij waren onderling zoo wél te moede! Zij leerden, zonder te weten, dat zij leerden. - Meeren minbehoeftigen schenen hier vereenigd te zijn. Er werd echter, zoo ik mij niet bedriege, door allen een schoolgeld betaald, hetwelk zoo laag mogelijk gesteld was. Het scheen eene zoogenaamde Ecole payante, schoon het in deszelfs aard, wegens de zeer geringe bijdrage, die betaald werd, eene liefdadige inrigting (Ecole gratuite) heeten mogtGa naar voetnoot(*). Het kan voorzeker een goede maatregel geheeten worden, even als bij ons de Armen-, Tusschen- en Burgerscholen, ook de Bewaarschooltjes in twee of meer klassen te verdeelen, en, gelijk op de beide laatstgenoemde scholen, een gematigd en naar de middelen der ouders geëvenredigd schoolgeld door allen te doen betalen, opdat ook de behoeftigen iets leeren sparen, en de eenigzins minder behoeftigen, door een eenigzins verhoogd schoolgeld te betalen, hunne kinderen van de andere onderscheiden ziende, zich niet schamen, dezelve naar de voor hunnen stand opengestelde schooltjes heen te zenden. Ook de meer behoeftige dient eene opoffering, hoe gering ook, voor het welzijn zijner kinderen ten beste te hebben, en eenige moeite te doen, om door eigen verdiend loon dit weinige schoolgeld bij te brengen. In den beginne is het welligt verkieslijk, ten einde de zaak geheel naar inzigt der oprigters | |
[pagina 82]
| |
te regelen, zonder zich aan eenige aanmerking der ouders te behoeven te storen, eene Kleine-kinder- of Bewaarschool aanvankelijk zonder eenig schoolgeld open te stellen, en dan later eene daarbij te voegen, waar wordt betaald. Het onderwijzen of leerzaam bezig houden der kinderen in de Salle d'asile was zoowel aan Leermeesters als aan Leermeesteressen toebetrouwdGa naar voetnoot(*). Het Bestuur van het geheel was echter aan eenen Opperleermeester gegeven. Deze scheen met hart en ziel, met de meeste oplettendheid zijner taak toegedaan te zijn. Van een' wuften Franschman kon men in hem geen spoor ontdekken, maar meende hier een ernstig, kloek, opgeruimd, bedaard, eenvoudig en wakker Nederlandsch Schoolmeester binnen Parijs verplaatst te zijen. Bij het onderwijs, of liever het nuttig bezighouden der kinderen, had eene gestadige afwisseling plaats, waardoor de kinderen zich niet verveelden. Terwijl ik hen hier zoo spelende leeren en zoo vergenoegd en vrolijk te zamen zag, kwam mij van alphen's: ‘Mijn spelen is leeren, mijn leeren is spelen,’ gestadig voor den geest, waarin zulk een diepe zin ligt opgesloten. De speelswijze geleerde zaken bestonden, als allereerste beginsels ter ontwikkeling, in het nadoen van allerlei gebaren, b.v. het eenparig opheffen der armen, het slaan met de vlakke hand op de knie, het tegelijk opstaan en weder gaan zitten, het beantwoorden van allerlei eenvoudige en nuttige vragen, het aanhooren van zedelijke en andere verhaaltjes, enz. De zedelijke vorming toch der kinderen werd ook hier naauwkeurig bij alles in acht genomen. Het godsdienstig onderwijs, wel verre van eenigzins leerstellig te zijn, was integendeel geheel van geschiedkundigen aard, waartoe aan de kinderen gekleurde platen, op een zwart geschilderd bord vastgehecht, en de bevatte- | |
[pagina 83]
| |
lijkste gewijde geschiedenissen voorstellende, ter verklaring en tegemoetkoming van het geheugen, vertoond werden. Het leeren tellen, vermenigvuldigen, aftrekken en deelen geschiedde hier, zoo als elders door dobbelsteenen, door het verschuiven van een zeker getal ringen, op eene rij geregen, waarbij men den kinderen deed opmerken, hoevele er verschoven waren naar den eenen kant, hoevele er aan den anderen kant waren overgebleven, enz. Bij alles ging men zonder eenige drift en met het meeste geduld te werk; men knorde niet, en, zoo als het bij volwassenen ook wel gaat, de kleine leerlingen werden ook niet knorrig, maar waren welgemoedGa naar voetnoot(*). Tot alles bezigde men zoo veel mogelijk zigtbare voorwerpen bij het onderrigt, om hetzelve daardoor des te duidelijker en aangenamer te maken. Het is toch te regt door een bevoegd oordeelaarGa naar voetnoot(†) opgemerkt, dat ‘men het onderwijs niet te aanschouwelijk maken, en niet te dikwijls bedenken kan, dat alle onze kennis in de aanschouwing haren grond heeft.’ - De meester hield orde, door, als sein van het begeerde stilzwijgen, een fluitje te doen hooren, waaraan dan ook terstond werd gehoor gegeven. Van de aardrijkskunde werden ook hier reeds de eerste denkbeelden door kaarten aan de hand gegeven, en door het verhalen, van waar b.v. verscheidene koopmanswaren uit vreemde oorden werden aangebragtGa naar voetnoot(§). Op de Stads Armenschool zag ik, als een economisch middel tot het onderwijs der aardrijkskunde, de werelddeelen in ruwe trekken op den wand geschilderd. | |
[pagina 84]
| |
Uit de school begaven zich de kinderen naar eene met boomen beplante speelplaats, en bij slecht weder in een speelvertrek, om door wedloopen, balkaatsen, schommelen en allerlei andere spelen de te dikwerf verzuimde ligchaamsoefening te bevorderen. Ook dit spelen zelf der kinderen was zoodanig ingerigt, dat het den kinderen nuttig was. Terwijl een zeker aantal zich op deze speelplaats bevond, werd een ander middelerwijl in de school bezig gehouden, om alzoo een dubbeltal te kunnen plaatsen. Bij het verlaten dezer stichting werd men in eene nette antichambre of receptiekamer gelaten. Men zag er de afbeeldingen der voornaamste weldoeners van arme kinderen binnen Frankrijk in plaat opgehangen, waaronder ik die van fénélon, vincent de paul, den Abt de l'epée enz. heb opgemerkt. Een Album diende, om de namen der bezoekers te bevatten, welke daarin, nevens hunne handteekening, doorgaans eenig bijschrift stelden, om van hunne lof en hunne belangstelling te getuigen, of ook om het Bestuur dezer Inrigting eenige nuttige aanmerking of verbetering bescheiden aan de hand te geven. Ik was te Parijs in den tijd, dat de geleerde victor cousin zich hier te lande bevond, om, ter betere inrigting van de eigenlijk gezegde Armenscholen in Frankrijk, zich van de uitnemende inrigting der Nederlandsche in persoon te overtuigen, en dat de Fransche Kamers zich zouden bezig houden met het onderzoek der voordragten tot het brengen van veranderingen in het lagere Schoolwezen. Doch, hoe gebrekkig het, over 't algemeen, met dit lagere Onderwijs in Frankrijk ook moge gesteld wezen, voorzeker kan men zich geene betere Inrigtingen voor jonge kinderen, dan de zoogenaamde Salles d'asile of Bewaarschooltjes te Parijs, verbeelden. Bij het einde van mijn kort bezoek vroeg ik met belangstelling naar den naam van hem, wien de eer der oprigting van deze stichting toekwam. Men gaf mij te verstaan, dat men dezelve geenszins aan eenen oprigter, maar aan de liefdadigheid eener aanzienlijke vrouw verschuldigd was, en men aan deze tevens de vervaardiging der gedichtjes, kleine gebeden en gezangen, welke men mij lezen liet en die voortreffelijk waren, te danken had. Het is inderdaad opmerkelijk, hoe men niet alleen in Engeland, Frankrijk, te Brussel, maar ook hier te lande, met name te Amsterdam, de oprigting der Bewaarschooltjes | |
[pagina 85]
| |
meerendeels aan de liefdadige zorg van aanzienlijke Armenverzorgsters verschuldigd is. Ik weet dan ook dit mijn opstel, als eene geringe bijdrage ten beste eener zaak, die, als hoogstuuttig in zichzelve, de behartiging der Besturen en van particulieren zoo zeer verdient, niet beter te besluiten, dan door mij te beroepen op het edel gemoed dier Nederlandsche weldoensters, die, naar vermogen en waar zij zulks kunnen, het meer algemeen verspreiden der Bewaarschooltjes, inzonderheid voor de meest behoeftige Armenklasse, gewis volgaarne zullen willen bevorderen, waartoe hare hulp inderdaad onmisbaar mag gerekend wordenGa naar voetnoot(*).
jeronimo de vries, jz. |
|