Het geweten boven en vóór alles.
Toen napoleon zich tot Keizer gemaakt had, moest onder anderen het Hof van Cassatie hem trouw zweren. Alle de leden van dat geregtshof deden zulks ook zonder aarzelen. Slechts een eenige, zekere Heer riols, deed het niet. Hij was een kundig regtsgeleerde, die echter niets had, om, met eene bejaarde meid, van te leven, dan zijne bezoldiging. Al zijn eigen vermogen bestond in een klein stukje lands, dat, te midden der rotsgebergten van Auvergne gelegen, hem naauwelijks honderd francs opbragt. Overigens was hij even min dweepend Republikein als Monarchist, maar was Jurist, en mengde zich volstrekt in geene staatkunde. Niettemin had hij in den tijd der Republiek zijne aanstelling bekomen, had haar derhalve den eed van trouw gezworen, en meende dien te moeten houden. Zijne ambtgenooten beminden den wakkeren man. Zij poogden hem van zijn, blijkbaar voor hem zoo nadeelig, besluit af te brengen. ‘Denk wél, wat gij doet, lieve riols! Bedenk u wel! Gij hebt geen vermogen:’ - ‘Hoe zoo?’ hernam hij. ‘Hoe komt dat hier te pas? Wat heeft vermogen met eenen eed te maken?’ - ‘Dat is gemakkelijk gezegd!’ riepen de anderen. ‘Maar uw post? Het verlies van uwen post? Gij hebt niets.’ - ‘Niets?’ herhaalde de eerlijke man. ‘Ja, ik heb iets; ik heb een geweten.’ - Hij bleef het trouw; en napoleon zond hem, met zijn geweten, naar de bergen van Auvergne terug.
Men mag wel vragen, wie geruster gestorven zal zijn,