| |
De Russische jaarmarkt te Nis'hnji Nowgorod.
(Uit georg engelhardt's Reize in 1830, onder den titel Russischen Miscellen te Petersburg 1832 uitgegeven.)
Ik was te Nis'hnji Nowgorod ten tijde van de groote jaarmarkt. Deze belangrijke handelstad, geheel uit steen en ijzer, benevens alle daartoe behoorende kanalen en andere werken, is voltooid, en de gansche aanleg vertoont zich als reusachtig, vooral wanneer men de oude, ellendige houten kramen van Makarjew gezien heeft, van waar de markt werd verlegd naar Nowgorod. Evenwel, moet ik bekennen, gaat het mij, even als vele kooplieden alhier: de nieuwe prachtige markt met alle hare regelmatigheid, met evenwijdig loopende straten en schoone steenen winkels enz., is mij vreemd - ik ben er nog niet regt te huis. Men heeft den ouden, zekerlijk wat ruigen, Makariër glad geschoren, in een' vreemden vorm gedwongen, hem enge, netjes sluitende kleederen naar de mode en schoenen aangetrokken, in welke hij nu stijf en ongemakkelijk zich beweegt, en voor den waarnemer, die niet alles met het oog van een' koopman beschouwt, ook zijn voornaamste sieraad, de krachtige, oorspronkelijke natuur, verloren heeft. Tot mijnen troost is echter het natuurlijke, trots alle bemoeijingen, teruggekeerd of liever gebleven; op de ruime vlakte rondom de nieuwe jaarmarktstad hebben de oude Makarjewsche balagany, of houten kramen, weder plaats genomen - hier ben ik als te huis, en hier heb ik ook tevens mijne oude, eigenlijke Russen wedergevonden.
Daar staat b.v. bij de rij der wieldraaijers en wagenmakers, waar onafzienbare hoopen van Kasansche raderen hoog opgestapeld liggen, onder Gods vrijen hemel, een jonge knaap voor eene zeer eenvoudige soort van draaibank, op welke hij naven voor wielen draait. Een, toevallig ter zelfde plaatse gegroeide, regte jonge boom is een weinig van zijne takken ontdaan, en dient als wipstok; van deszelfs boveneinde,
| |
| |
waaraan nog eenige bladeren zijn gebleven, loopt een snoer om de, tusschen loodregt in den grond geslagene planken zich draaijende, naaf rond, en van daar af tot aan het beneden daaraan vastgemaakt treedplankje hetwelk de vaardige kunstenaar met zijne voeten in beweging brengt. Het in haast bijeengeslanste werktuig, dat zoo wankel staat, schijnt naauwelijks zamen te hangen; en evenwel gaat de arbeid lustig van de hand, en in korten tijd is eene behoorlijke naaf met randen en groeven sierlijk en glad vervaardigd. Ik beschouwde den knaap eenigen tijd, en gaf hem eindelijk mijne verwondering te kennen, dat hij op eene zoo onvolkomene draaibank nog iets goeds kon maken. ‘Ei zoo!’ antwoordde hij, steeds voortwerkende, ‘wat ontbreekt er dan aan deze draaibank? Mijn vader is als wieldraaijer in het gansche Kasansche land beroemd; zijn werk wordt overal gezocht, en hij heeft geene betere draaibank dan ik. Het eenige onderscheid is, dat de zijne in de schuur en de mijne onder den vrijen hemel staat. Ik heb mij deze heden morgen vroeg zelf gemaakt, en wat het wiggelen aangaat, dit zal ik haar wel spoedig afleeren; als het heiligavond is, sla ik aan elke zijde nog schuinsche stutten, en dan zal het ding staan als een muur.’ In den loop van ons gesprek vernam ik, dat hij eerst den vorigen avond als roeijer op eene groote boot uit Kasan was aangekomen. Hij had heden in den vroegen morgen zijne werkplaats uit eenige zaamgeraapte stukken hout vervaardigd; twee naven waren reeds gemaakt, en hij hoopte vóór den avond nog twee in gereedheid te hebben. Met zekere zelfvoldoening voegde hij er bij: ‘Ik heb reeds verscheidene bestellingen - men kent ons.’ Zoo zal deze jongeling drie of vier weken arbeiden, waarschijnlijk steeds op den grond, nevens zijne luchtig opgeslagene werkplaats, onder eene mat slapen, brood en kwas eten, en zeer vergenoegd met vijftig roebels
(want zoo veel hoopt hij van zijn verdiend geld over te houden) naar Kasan terugkeeren. Al zijn gereedschap bestaat uit eene gewone bijl, kleine handzaag, en drie oude beitels, waarvan er twee, welke niet gebruikt werden, voor in den gordel staken.
Zoodanige zelfstandige kunstenaars zijn hier in menigte. De een vervaardigt speeken, welke een ander in de velgen en naven zet; dus wordt het wagenrad voltooid; een derde bereidt de disselboomen enz. - in twee of drie dagen is alles gemaakt. De smid, die ook in het vrije veld zijne smidse
| |
| |
opgerigt heeft, bezorgt in zeer korten tijd het ijzerwerk, en ten langste in vier dagen is een telega, dier er zeer wel uitziet, vervaardigd.
Niet verre van de stapels raderen staat de zoogenaamde tschig, eene ten minste een werst lange, dubbele rij van aangespannene boerenwagens, welke verhuurd worden, om koopwaren van den oever naar de markt te vervoeren. Dezelve zijn regelmatig geplaatst; ieder heeft zijn nommer aan den krommen disselboom en aan den hoed van den voerman, en niet één mag anders, dan naar de volgorde, waarin ze staan, afrijden. Dit is volstrekt noodig, dewijl anders ligt verwarring zou ontstaan onder de duizenden, die gaarne iets verdienen. De lieden zien zelve de nuttigheid van den maatregel in, en schikken zich dus gewillig naar die bepaling, welke door eenige uit hun midden gekozene starosty streng gehandhaafd wordt. Daar de behoefte aan vervoer zeer groot is, blijft de tschig in gedurige beweging - dezelve gelijkt eene soort van legertros. Zoodra van voren twintig of dertig wagens afgereden zijn, schieten de anderen telkens zoo verre vooruit, en de terugkeerenden plaatsen zich dan weder aan het achtereinde. Wanneer men van eene kleine hoogte dit woelig tooneel overziet, heeft men een zonderling schouwspel.
Het meeste werk hebben de lieden van de, aan gene zijde van het uit de Wolga in zee vallend riviertje opgerigte, groote loodsen met thee, welke hier aan den oever eerst afgeladen en vervolgens naar de magazijnen en kramen op de markt vervoerd wordt. Men moet de bergen van theekisten, die hier in loodsen en ook onder den vrijen hemel opgestapeld zijn, gezien hebben, om zich eenig begrip te vormen van de hoeveelheid thee, welke in Rusland gebruikt wordt. Ten tijde van de jaarmarkt liggen hier gewoonlijk ongeveer 35,000 zibieken. Deze zijn houten, met lood belegde en in vellen genaaide kisten, waarvan ieder omtrent 50 pond thee inhoudt, dus te zamen 1,750000 ponden. Hiervan wordt omstreeks 20,000 of 30,000 pond buitenslands vervoerd, maar het overige binnenslands verbruikt, en wel slechts in een gedeelte van Rusland; want geheel Siberië en ook eenige gewesten aan deze zijde van het Uralsche gebergte voorzien zich onmiddellijk uit Kjächta, alwaar jaarlijks 6,000,000 pond en meer wordt ingevoerd. Thee is eene algemeene en dagelijksche behoefte bij geringen en aanzienlijken; ieder drinkt thee;
| |
| |
in de vergulde prachtzalen der hoofdstad en in de armste hut van het ellendigste dorpje, overal drinkt men tschajku (theetje), overal is de samowar (zelfkoker, eene soort van theeketel) eene der eerste noodwendigheden bij het oprigten van een huishouden. Jaarlijks worden hier over de 10,000 koperen ketels ter markt gebragt en grootendeels verkocht. Tegenover dezen voorraad van thee staat in het veld eene zeer lange rij wagens, die zich niet met vervoer in de nabijheid ophouden, maar tot verdere verzending van goederen, door het gansche rijk en ook wel buitenslands, dienen. De voerman van zoodanigen wagen zit daar bij zijn' kop schtschi, treft eene overeenkomst, en rijdt na verloop van weinige uren naar Berlijn, waar hij misschien nooit geweest is, van spraak, geld, leefwijze enz. niets weet. Hij komt er evenwel, weet zich overal goed door te helpen, en keert voorts zeer bedaard naar huis terug.
Verder voortwandelende, kwam ik bij eene rij kramen, waarin hangsloten van allerlei soort in onbegrijpelijke menigte opgestapeld lagen. Ik knoopte een gesprek aan met een' der kramers, en vernam, dat hier in twintig kramen ongeveer twee en een half millioen verschillende sloten, van 10 roebels het stuk tot 36 kopeken het dozijn, en omtrent even zoo veel messen voorhanden zijn, die grootendeels gedurende de markt verkocht worden, bijzonder de goedkoopsten. Ik zeide: ‘Maar, vriend! hoe is het mogelijk, voor drie kopeken een slot benevens sleutel te leveren?’ Hij antwoordde lagchend: ‘Ja, juist deze goedkoope en, om de waarheid te zeggen, slechte waren brengen ons het meeste voordeel aan; dit tuig bakt men zamen als pannekoeken, en elke knaap is tot den arbeid te gebruiken.’ - ‘Sluiten dan deze dingen ook goed?’ - ‘Nu ja, daar zijn er wel onder; doch hierover bekommeren zich de Perzianen en Indianen niet zoo zeer. Zij vragen slechts naar het getal en naar geheime sloten, secretoy.’ Hier werd ons gesprek afgebroken door de komst van drie Perzianen, welke, met hunne hooge mutsen van lammerenvellen, in de kraam traden, en te kennen gaven, dat zij vijf- of zesduizend sloten wilden koopen. Zij begonnen dus daarmede, dat zij van elke soort, waarvan er omstreeks de veertig waren, hoopen te zamen legden, die steeds kleiner werden, naarmate de prijs der sloten steeg. Zij namen dus meest van genoemde goedkoope soort, maar ook nog bijzonder van zeer aardig, in onder- | |
| |
scheidene vormen, uit koper vervaardigde en met zekere figuren, op blaauw en rood verfoeliefel, versierde sloten, die onder den naam van 's henskie samki (vrouwensloten) bekend zijn, dewijl ze tot geschenken voor de vrouwen gebruikt worden. Lang duurde het, dat men koos, ter zijde legde, weder verwisselde enz.; eindelijk waren er 5400 sloten van 32
verschillende soorten uitgezocht, en nu verlangden de koopers, nog honderd stuks secretoy op den koop toe te hebben. Deze secretoy zijn sloten, waarachter eenig kunststukje is verborgen. De Oosterlingen stellen er doorgaans veel prijs op. Met eene veelbeteekenende houding haalde nu de verkooper eene groote kas voor den dag, die deze wondersloten bevatte, en waarvan het slot zelf er zoodanig een was. Hij gaf hun den sleutel, en verzocht hen, de geheimenisvolle kas te openen. Nadat zij zulks lang vergeefs beproefd hadden, sloot de kramer eindelijk zelf open, nam uit onderscheidene vakken van de kas de wonderbare kunstsloten, en prees ze den koopers aan, die bij elk door eene drukking openspringend klepje of iets dergelijks in een luid gelach van goedkeuring uitbarstten en wel gaarne al de secretoy zouden gehad hebben. Dat gaat echter niet zoo gemakkelijk; want gewoonlijk wordt slechts één wonderslot op de honderd stuks gemeenen toegestaan. Twee uren duurde deze onderhandeling, en men werd het eindelijk eens omtrent de toegift van 75 secretoy. Nu volgde het tweede bedrijf - de bepaling van den prijs voor alle de uitgezochte sloten te zamen. Volgens de berekening des verkoopers, moest de som boven de 7000 roebels bedragen; de koopers boden 4000 roebels. Zeer bedaard pakte de kramer zijne secretoy in; zij kwamen op, hij een weinig af, en de Perzianen gingen eindelijk misnoegd heen. ‘Nu, vriend,’ zeide ik, ‘daar hebt gij een paar uren verloren en niets verkocht.’ Zijn antwoord was: ‘Nitwschew' os (het kan niet schelen); zij ontgaan mij toch niet; wanneer zij eens uitgezocht en de secretoy gezien hebben, komen zij elken dag een paar maal terug met de betuiging, dat zij nu in 't geheel niet meer koopen willen - intusschen bieden zij telkens iets meer, en na eenige
dagen heb ik mijnen prijs.’
Ik praatte nog verder met den man, die mij verzekerde, dat alle deze waren slechts een gedeelte van den arbeid van twee, tachtig wersten van hier gelegene, Grafelijke Scheremetewsche dorpen uitmaken, waar alle bewoners, mannen,
| |
| |
vrouwen en kinderen, slotenmakers en messensmeden zijn, en waar millioenen messen van allerlei soort vervaardigd worden, waaronder, benevens wezenlijke meesterstukken, ook eene soort van knipmessen met rood ingewerkte beenen hechten, welke, even als die sloten, voor 36 kopeken het dozijn verkocht worden. Dit alles wekte bij mij veel belangstelling; ik zocht van de merkwaardigste artikelen iets uit, en hierdoor en door de blijken mijner deelneming verblijdde ik den eerlijken kramer zoo zeer, dat hij mij dringend noodigde, om in het aan' zijne kraam belendend kamertje te gaan, hetwelk even luchtig als deze uit planken opgeslagen, maar met een papieren behangsel versierd was. Hier vond ik geen ander huisraad dan zijn bed, zijnde eene krib van drie planken, met een wojlok (vilten dek), hetwelk de matras verbeeldde, benevens eene kleine wankel staande tafel en eene bank. Ik moest mij nederzetten en, in weerwil van alle tegenstribbeling, een glaasje naliwki drinken en een weinig gezouten visch daarbij eten. Hetgeen hij mij van Pawlowo verhaalde, deed in mij den wensch ontstaan, om het merkwaardige dorp te bezoeken; naauwelijks had ik denzelven geuit, of mijn vriend was reeds in geestdrift, en wilde terstond weten, wanneer ik daarheen rijden zou. Ik vroeg: ‘Wat behoeft gij dit dan juist zoo naauwkeurig te weten, broertje?’ Hij antwoordde: ‘Wel, dan rijd ik vooruit, wacht u aan den scheidweg op, en breng u in ons dorp. Gij zijt mijn gast, en blijft bij ons, zoo lang het u belieft; en als gij alles hebt bezigtigd, doe ik u weder uitgeleide tot op den naasten postweg.’ Hij kon niet ophouden, de vreugde te beschrijven, welke ik hem en alle de zijnen door mijn bezoek veroorzaken zou. Ik moest den man beloven, Pawlowo te zullen bezoeken, en slechts met moeite kon ik hem bewegen, om mij alleen te laten afreizen en zijn' kostelijken tijd niet nutteloos in mijn gezelschap
te verspillen. Daarop volgden weder herhaalde betuigingen van genoegen - hij wilde mij champagne, eene pastei, en wat niet al, geven. Ik bedankte hem beleefdelijk voor dat alles, en zoo scheidden wij van elkander, nadat hij onder het heengaan mij nog, als geschenk, tot een aandenken, een paar allerliefste kleine slootjes, ter grootte van eene korrel hennepzaad, en een mesje in de gedaante van een hondje, had weten op te dringen. Naar oude volksgewoonte, gaf ik voor het laatste twee kopeken, dewijl een gegeven mes, zoo het heet, de vriend- | |
| |
schap afsnijdt. Hij nam zeer vriendelijk de kopeken aan, vergezelde mij nog vrij verre, en herhaalde gedurig zijne dringende bede, dat ik toch zijn huis mogt bezoeken in Pawlowo; hetgeen ik, daar komende, ook niet zal nalaten te doen.
Hier in de steenen winkels, even als voorheen met de houten kramen te Makarjew plaats had, vindt men voor elke soort van waren eene bijzondere rij; zoo is er onder anderen ook eene voor gouden en zilveren stoffen en tressen. In een' dezer winkels, die van boven tot beneden geheel opgevuld was met schitterende voorwerpen, zag ik in het voorbijgaan, tot mijne niet geringe verwondering, voor een' grooten spiegel à la Psyche een aardig jong dorpmeisje staan, rondom hetwelk drie oude vrouwen bezig waren met haar eenen sarafan aan te trekken, die uit eene dikke gouden stof met groote zilveren bloemen gemaakt en zoo stijf was, dat dezelve wel verguld blik geleek. Daar dit kleedpassen, even als een lever du Roi, in het openbaar plaats had, ging ik ook in den winkel, begon een gesprek met verkooper en koopsters, en vernam nu weldra, dat het meisje de bruid, en de dochter van een' rijken boer uit Pawlowo was, die haar voor de aanstaande feestdagen eens regt kostelijk uitdossen wilde. Reeds lang vóór mijne aankomst was over den prijs van het gouden kleedingstuk onderhandeld geworden - de moeder had 450 roebels geboden, maar de koopman zwoer hoog en duur, dat het hemzelven over de 550 kostte. Over en weder was men zeer woordenrijk, en poogde aan den eenen kant de voortreffelijkheid der waren hoog te verheffen, aan den anderen de gebreken breed uit te meten. Van tijd tot tijd werd er eene kleine pauze gemaakt, om adem te scheppen; dan bood de moeder iets meer, en de verkooper kwam een weinig af, tot dat zij eindelijk voor nagenoeg 500 roebels eens werden. Nadat deze som uit een in verscheidene doeken en lappen gewikkeld pakje voor den dag gehaald en uitgeteld was, werd onder een onophoudelijk praten het pronkkleed zorgvuldig ingepakt en weggedragen. Ik vond den prijs voor de kleeding van een dorpmeisje zeer hoog; maar de koopman verzekerde mij, dat zoodanig iets zeer
gewoon is in Pawlowo, en dat de gansche opschik van eene bruid, daaronder begrepen het met goud gestikte voorhoofdsstuk, oorhangers, hemdknoopen, parelsnoer enz., wel op 1000 roebels te staan komt. Men moet echter in aanmerking nemen, dat gewoonlijk zoodanige sarafan, niet
| |
| |
lang na de bruiloft, mer een matig verlies weder wordt verkocht, en gevolgelijk aan vele bruiden na elkander tot opschik dient. Ook deze was oorspronkelijk voor de dochter van een rijk koopman alhier gemaakt; doch het meisje had het aangenamer gevonden, de kostbare, zware nationale kleeding tegen eenige ligte zijden en andere kleedjes naar de mode te verwisselen.
De platina-munt is hier reeds algemeen in omloop. Een duidelijk bewijs, dat dezelve de Russische nationale munt geworden is, vindt men hierin, dat het volk daaraan reeds eene nationale benaming heeft gegeven - de platina-dukaten zijn onder den naam van serinkie (graauwtjes) algemeen bekend, en worden niet alleen door de kooplieden uit het binnenland, maar ook zelfs door de boeren, liever aangenomen, dan de gouden dukaten. Een oude kramer, die eenige van deze nieuwe muntstukken inwisselde, en wien ik mijne verwondering te kennen gaf, dat eene onlangs eerst ingevoerde munt, die op het uiterlijk aanzien toch op verre na zoo veel waarde niet scheen te hebben als de schoone, gele, blinkende dukaten, boven deze gesteld werd, antwoordde mij: ‘Mijn lieve Heer! de oude dukaten zijn altijd vreemde koopwaren; men weet niet regt, hoe veel zulk een ding waardig is. De serinkie is eene eigene landsmunt, door onzen vader, den Czaar, gegeven; wat dezelve waard is, staat er op geschreven; daarvoor neemt de kroon dezelve aan; ieder weet dus, wat hij heeft. Dus vertrouwt men de munt en neemt die gaarne aan.’ - Zij is oorspronkelijk door de bergwerk-eigenaars demidow en jakowlew in zwang geraakt, die veel platina bij de metaalwassching verkregen, hetzelve te Petersburg deden munten, en hunne arbeiders en leveranciers daarmede betaalden.
Gelijk ik had voorgenomen, reed ik van Nis'hnji Nowgorod naar Pawlowo, na alvorens al mijne welsprekendheid aangewend te hebben, om den wakkeren posnikow het medereizen uit het hoofd te praten. Ongaarne bewilligde hij eindelijk, doch verzekerde bij het afscheid nogmaals, dat ik door de zijnen met blijdschap ontvangen zou worden. Trouwens, hieraan had ik ook niet getwijfeld; ik reisde immers naar echte Russen, en bij de zoodanigen heeft men geene bijzondere aanbeveling noodig, om een vriendelijk onthaal te vinden.
Pawlowo is een groot en aanzienlijk dorp, heeft verschei- | |
| |
dene straten, met eene menigte steenen woonhuizen, smederijen, zeepziederijen en leerlooijerijen. Zes schoone steenen kerken met koepeltorens doen op zekeren afstand eene goede werking, en geven aan dit dorp het voorkomen van eene stad. Ik vond gemakkelijk het huis van mijnen vriend posnikow, met wien ik op de jaarmarkt in kennis was geraakt - de vrouw van den huize, hare oude moeder en een schoonzoon met zijne jonge vrouw stonden reeds op straat mij op te wachten. Mij terstond bij mijnen voor- en toenaam noemende, noodigden zij mij vriendelijk om binnen te komen en een klein ontbijt te nemen. Vriend posnikow had een' bode vooruitgezonden, om mijne komst te melden en alles tot mijne ontvangst in gereedheid te brengen. Men wees mij een paar zindelijke vertrekken op de tweede verdieping aan. Ik maakte gebruik van die gastvrijheid, en had geene reden, om mij hierover te beklagen. Nadat ik het rijkelijke ontbijt had genomen, bood de vriendelijke plaatsvervanger van mijn' gullen gastheer zijne met twee schoone paarden bespannen droshki en zichzelven tot geleider aan, om mij de merkwaardigheden aldaar te laten zien.
Nergens is de naam van fabrijkdorp meer gepast, dan hier; ieder huis, elk woonvertrek dient tot werkplaats, waarin, op eene echt nationale wijze, zonder machinerie, met de eenvoudigste inrigtingen en werktuigen niet zelden ware meesterstukken vervaardigd worden. Terstond bij den ingang van een huis, ter linkerhand, staat eene vijlbank met eenig gereedschap - bij de tafel een klein aanbeeld, benevens een koolbak. Een zeer jong kind trekt den blaasbalg, en leert, vader en broeders ziende werken, al vroeg de kunst van slotenmaken of messensmeden. In den anderen hoek is de vrouwelijke werkplaats. In de messensmederijen maken de vrouw en de dochters de hechten, die zij uit hout of been met verwonderlijke vlugheid vervaardigen. Vandaar, dat deze waren voor zoo geringen prijs geleverd kunnen worden. De meeste werkplaatsen zijn op gelijke wijze ingerigt. Thans, in den zomer, biedt eene wandeling door het dorp een hoogst merkwaardig gezigt. Wegens de groote hitte, zijn alle mannelijke werklieden, oud en jong, bij den arbeid naakt tot aan de middel, alleen wijde linnen broeken aan hebbende; voor elk open venster ziet men een paar zulke Herkules-modellen - schilders en beeldhouwers moesten derwaarts gaan,
| |
| |
om de schoone vormen en sterke spierkracht dezer praktische natuurmenschen te bestuderen.
Elken zondag is in Pawlowo eene groote markt, waarop de bewoners van Worsma en andere omliggende gehuchten of kleine dorpen, die meer of min hetzelfde bedrijf uitoefenen, hunne gedurende de week vervaardigde goederen verkoopen, om er levensbehoeften of ook artikelen van weelde voor terug te brengen.
Pawlowo heeft ook belangrijke leerlooijerijen en zeepziederijen. De laatstgenoemde fabrijken worden meest bewerkt door vrouwen, die hier vlijtiger en arbeidzamer zijn, dan ergens elders in Rusland. Met genoegen heb ik opgemerkt, dat de lieden alhier, de betere woningen en een weinig weelde in het huiselijk leven niet medegerekend, nog zoo tamelijk wel reine, onbedorvene Russische boeren gebleven zijn. In fabrijkplaatsen heerscht gewoonlijk, bij mindere welvaart, veel meer zedeloosheid onder het werkvolk in fabrijken - de benaming van fabritschnyj is, in den mond van den gemeenen man, reeds gelijkluidend met deugniet geworden. Hier heerscht niet dat zedebederf; en dit schijnt vooral daaraan toegeschreven te moeten worden, dat men, ja, wel fabrijkarbeid doet, maar ieder in zijn eigen huis, in den kring der zijnen, in en voor zijn gezin; zoo krijgt hij lust in zijn werk, en zijn persoonlijk voordeel bewaart hem voor vele uitspattingen; terwijl in groote fabrijken aan de opgehoopte menigte van arbeiders hun werk vreemd blijft - zij werken enkel om loon, en, daar zij den ganschen dag verwijderd van de hunnen zijn, verliezen zij allen zin voor huiselijkheid. Jammer, dat het bij zeer vele fabrijken niet anders kan zijn!
Nadat ik den voormiddag met bezigtiging van vele merkwaardigheden had doorgebragt, wachtte mij een regt nationaal, zeer zindelijk en smakelijk toebereid middagmaal. Ik moest echter de gulle lieden, welke mij gastvrijheid betoonden, eerst door sterk dringen en bidden overhalen, om er zelve mede deel aan te nemen. Zoo als gewoonlijk, bedienden de huisvrouw en hare dochter - de laatste vooral was zeer werkzaam; zij haalde de geregten, verwisselde schotels en borden, enz. Alleen de oude grootmoeder, eene achtbare vrouw, bleef op hare plaats zitten, en vergenoegde zich, nu en dan een' kleinen wenk te geven; doch zij bevlijtigde zich, om mij geweldig tot eten en drinken te noodigen. Voor het overige was haar onderhoud aangenaam en
| |
| |
werkelijk leerzaam, wegens het juist oordeel en gezond menschenverstand, in alle hare gezegden doorstralende. Zeker kan deze oude vrouw niet lezen; maar het ontbreekt haar daarom geenszins aan heilzame levenswijsheid. Van verscheidene in de werkelijke wereld voorkomende dingen heeft zij juister en duidelijker begrippen, dan men bij menigen geleerde aantreft.
Eindelijk was het tijd, om te vertrekken. Bij het afscheid van deze goede lieden werd ik nog als overladen met eene menigte van dankbetuigingen voor de eer en het genoegen, door mijn bezoek hun aangedaan; terwijl men tevens mij dringend bad, om toch op mijne terugreis bij hen mijn' intrek te nemen, ten einde ook den ilja wassilitsch (den afwezigen gastheer) het geluk te verschaffen van mij te herbergen. Als ik in mijnen, met de schoone paarden van mijnen vriend bespannen', wagen stappen wilde, vond ik denzelven zoo vol gepakt met versch gebakken brood, koeken, koud gebraad, ingelegde agurken en naliwki-flesschen, dat ik zelf naauwelijks plaats kon vinden, en, tot groot leedwezen der vriendelijke gevers, ver over de helft daarvan moest achterlaten. Onder duizend wenschen voor eene gelukkige reis vertrok ik. |
|