| |
| |
| |
Waarnemingen omtrent de hersenen der negers, vergeleken met die der Europeanen en van den orang-outang. Door Doctor F. Tiedemann.
Het is bekend, hoe men den afschuwelijken Neger-handel en den staat van slavernij, tot welken zoo velen van dat ongelukkige menschengeslacht veroordeeld werden, heeft pogen te verontschuldigen met het verschil van kleur, van uiterlijken ligchaamsvorm, hetwelk tusschen hen en de overige aardbewoners bestaat, en eindelijk, toen de vordering van het menschelijk verstand ook in dit punt meer afdoende drangredenen begon te eischen, met het verschil van hersengestel, hetwelk men beweerde bij hen aanwezig te zijn, en dat, zeide men, hen meer deed naderen tot het ras der groote apensoorten, dan tot dat der met het volle redevermogen begaafde menschen. Dit laatste, zoo gewigtige vraagstuk heeft de Heer tiedemann door ontleedkundige onderzoekingen pogen te beslissen, in de eerste plaats nasporende, of er inderdaad verschil ontdekt kan worden tusschen de hersenen van den Europeaan en van den Neger, en ten andere, of deze laatste al dan niet meer gelijkvormigheid hebben met die van den Orang-outang, dan met die van den mensch. Ziehier eenige proefnemingen, welke hij daartoe in het werk gesteld heeft:
Gewigt der hersenen bij de Europeërs. Na het gewigt van 35 mannelijke en 17 vrouwelijke hersenen onderzocht te hebben, leidt de Heer tiedemann daaruit deze gevolgtrekkingen af: 1o. Het gewigt der hersenen van een' volwassen Europeaan van het mannelijk geslacht verschilt tusschen de 3 pond 2 ons en 4 pond 6 ons (te weten het medicinale pond van 12 onsen.) De hersenen der personen, die zich door hun verstand en kunde onderscheiden hebben, zijn zeer dik en zwaar; die van den beroemden cuvier woog 5 pond, 3 ons, 3 gros en 29 grein; het gewigt van die van dupuytren
| |
| |
was 5 pond, 4 ons en 13 grein. Daarentegen zijn de hersenen der lieden van gering verstand meestal klein, vooral in het geval van aangeboren verstandeloosheid. De hersenen eener idiote van 50 jaren wogen slechts één pond, 8 ons en 4 gros; die eener andere van 40 jaren één pond, 11 ons en 4 gros. - 2o. De hersenen der vrouwen zijn ligter dan die der mannen; het verschil in gewigt is tusschen 2 pond 8 ons en 3 pond 11 ons. De Heer tiedemann heeft nimmer vrouwen-hersenen gevonden, die 4 ponden haalden. Die van een zestienjarig verstandeloos meisje wogen slechts één pond, 6 ons en 1 gros. De ondervinding heeft hem bewezen, dat de hersenen der vrouwen doorgaans van 4 tot 8 ons minder zwaar zijn dan die der mannen. Dit verschil wordt reeds bij eerstgeborene kinderen opgemerkt. - 3o. Eerst tusschen het 7de en 8ste levensjaar hebben de hersenen hare volkomene ontwikkeling verkregen. Sömmering bedriegt zich, wanneer hij zegt, dat na het 3de jaar de hersenen niet meer groeijen kunnen. Gall en spurzheim daarentegen zijn van gevoelen, dat zij blijven aanwassen tot in het 14de jaar. De gebroeders wenzel nogtans hebben bewezen, dat de hersenen omstreeks het 7de jaar haren vollen wasdom verkrijgen, en dit wordt door hamilton's nasporingen bevestigd. - 4o. Desmoulins meent, dat de hersenen bij toenemenden ouderdom in omvang verminderen; en in deze vermindering ziet hij de oorzaak, waardoor de werkingen van het zenuwgestel en de verstandelijke vermogens bij oude lieden verzwakken. Deze meening wordt in geenen deele door hamilton en de gebroeders wenzel omhelsd: evenwel verdient het opmerking, zegt de Heer tiedemann, dat de hersenen van een'
tweeëntachtigjarigen grijsaard zeer klein waren en slechts 3 pond, 2 ons en 3 gros wogen, gelijk ook die eener tachtigjarige vrouw slechts 2 pond, 9 ons en 1 gros. Hij heeft mede bevonden, dat over het algemeen de holte van het bekkeneel bij oude lieden kleiner is dan bij lieden van middelbaren leeftijd.
| |
| |
Hij moet dus gelooven, dat de vermindering van de grootte der hersenen in den ouderdom zich bij sommigen meer doet opmerken dan bij anderen. - 5o. Het is eene uitgemaakte zaak, dat er een naauw verband bestaat tusschen de volstrekte grootte der hersenen en de verstandelijke kracht, die bij al de werkzaamheden van den geest wordt aangewend; hetgeen onder anderen blijkt uit den geringen omvang der hersenen bij hen, die van hunne geboorte af verstandeloos geweest zijn; zijnde dezelve bij dezen zelden zwaarder dan bij een pasgeboren kind. Gall, spurzheim, haslane, esquirol enz. hebben dezelfde opmerking gemaakt.
Het gewigt der hersenen blijft over het algemeen onveranderd, niettegenstaande de vermeerdering of vermindering van de grootte des ligchaams; daarom is het, dat magere lieden, naar evenredigheid van den omvang huns ligchaams, meer hersenen hebben dan zij, die sterker gespierd zijn. De hersenen van een pasgeboren kind zijn, met betrekking tot zijn geheele ligchaam, het deel, dat het grootst is; de verhouding is als 1 tot 6; maar zij worden, vergeleken met het ligchaam, naar evenredigheid kleiner, hoe meer de mensch tot zijnen vollen wasdom nadert. Dus is in het tweede jaar de verhouding der hersenen tot het ligchaam als 1 tot 14, in het derde als 1 tot 18, in het vijftiende als 1 tot 24. Van 20 tot 70 jaar neemt deze verhouding toe; zij staat alsdan in de rede van 1 tot 35. Bij magere lieden is deze verhouding meestal gelijk 1 tot 22 a 27, en bij de meer gezette als 1 tot 50, ja zelfs tot 100. De hersenen der vrouw zijn somwijlen grooter dan die van den man, naar evenredigheid namelijk van de grootte des ligchaams.
Hersenen van den Neger. De hersenen van een veertienjarig Neger-kind wegen, volgens sömmering, 3 pond, 6 ons en 6 gros; astley cooper bepaalt het gewigt der hersenen van een' grooten en sterken Neger op 4 pond en 1 ons, en het gewone gewigt der hersenen van een mensch wordt door hem op 37 à 42 onsen geschat. De hersenen eens vijf voet langen Negers,
| |
| |
die te Luik overleed, wogen 3 pond, 3 ons en 2 gros. Maar men kan zulke gewigten niet tot standaard aannemen, dan nadat men een zeker aantal hersenen met zorg gewogen en daaruit den middelterm getrokken heeft.
Grootte der holte van de onderscheidene bekkeneelen. Men begon met de bekkeneelen met of zonder de onderkaak te wegen; vervolgens vulde men dezelve, door het achterhoofdsgat, met gierst; als wanneer, bij eene hernieuwde weging, de vermeerdering der zwaarte de ruimte van het bekkeneel aanwees. Na op deze wijs 41 voorwerpen van het Ethiopische en 77 van het Kaukasische ras onderzocht te hebben, heeft hij daaruit het besluit getrokken, dat de bekkeneelholte van den Neger niet kleiner is dan die van den Europeaan of van eenig ander persoon van het menschelijk geslacht. Zoodanig zijn ook de uitkomsten, welke hamilton verkregen heeft. Deze daadzaken, zegt tiedemann, bewijzen, dat de meening van verscheidene natuuronderzoekers, zoo als camper, sömmering, cuvier, lawrence, virey en anderen, welke den Neger beschouwen als hebbende eene hersenkas en hersenen kleiner dan die van den Europeaan, kwalijk gegrond en door mijne bevinding weêrlegd is. Het dwaalbegrip dier natuurkundigen is daaruit ontstaan, dat men de lijn en den aangezigtshoek, door camper waargenomen, heeft toegepast op enkele bekkeneelen van Negers, die aan de zeekust wonen, en, volgens getuigenis der reizigers, de ellendigste en verdorvenste van al de Neger-stammen zijn, vormende zij het overblijfsel van de slavenbevolking, door slavernij en mishandeling verlaagd en verbasterd. Ik beschouw, voegt tiedemann er bij, de lijn en den aangezigtshoek van camper als weinig geschikt, om de bekkeneelsruimte, de grootte der hersenen en dienvolgens den trap van het verstandsvermogen aan te wijzen.
Het ruggemerg en verlengde ruggemerg van den Neger verschillen, volgens onzen Schrijver, ook niet van die des Europeaans. De kleine en groote hersenen zijn gelijk, behalve in eenige rassen, bij welke de slangswijze
| |
| |
wendingen en groeven van de halfronden der hersenen meer symmetriek schijnen, dan zij het gewoonlijk bij de Europeërs zijn. Sömmering heeft beweerd, dat de zenuwen onder aan de hersenen bij den Neger dunner zijn dan bij den Europeaan, vooral de reukzenuwen; terwijl tiedemann verzekert, nimmer eenige dier bijzonderheden te hebben kunnen ontdekken.
Volgens onzen Schrijver verschillen de hersenen van den Orang-outang en den aap van die des menschen: 1o. daarin, dat zij kleiner, ligter, korter, naauwer en lager zijn; 2o. dat zij, ook wanneer men de grootte der zenuwen vergelijkt, kleiner zijn dan bij den mensch; 3o. de vierdubbele ligchamen, met betrekking tot het ruggemerg, en de bedding der gezigtszenuwen, zijn kleiner dan bij den mensch; 4o. de wendingen en groeven der hersenen zijn niet zoo talrijk en zoo diep als bij het menschelijk geslacht; 5o. de eenige meerdere gelijkvormigheid, welke tusschen de hersenen van den Neger en die van den Orang-outang bestaat, wordt in de wendingen en groeven van de halfronden der hersenen gevonden, welke meer symmetriek zijn dan bij de Europeanen.
Uit de door hem gedane onderzoekingen heeft tiedemann deze gevolgtrekkingen afgeleid: a. Dat de hersenen des Negers, in derzelver geheel, hetzelfde volumen hebben als die des Europeers en der overige menschenrassen; het gewigt der hersenen en de ruimte der beenige hersenkas bewijzen zulks. b. De zenuwen des Negers, met de grootte van deszelfs hersenen vergeleken, zijn noch dikker noch zwaarder dan die der Europeanen, gelijk sömmering en diens leerlingen beweerd hebben. c. De buitenste oppervlakte van het ruggemerg en verlengde ruggemerg der hersenen en kleine hersenen van den Neger vertoont geen zeer aanmerkelijk onderscheid met die der inboorlingen van Europa. d. De inwendige bouw, de verdeeling van de aschgraauwe en mergachtige zelfstandigheid noch ook de innerlijke inrigting van de hersenen des Negers vertoonen geenerhande onderscheid met die des Europeaans. e. De hersenen
| |
| |
des Negers gelijken niet meer naar die van den Orangoutang, dan het brein van dezen naar dat der andere menschen gelijkt, uitgezonderd alleen in eene iets meer symmetrieke verdeeling der wendingen en groeven van de halfronden der hersenen; ofschoon het nog niet zeker zij, dat dit bij alle Negers hetzelfde is.
Deze belangrijke opmerkingen van den Heer tiedemann worden gevolgd door eenige overwegingen nopens de verstandelijke vermogens van den Neger. Daar de hersenen het werktuig zijn, door middel van hetwelk wij denken, redeneren, wenschen en willen, even gelijk de oogen het werk- of, zoo als wij zeggen, het zintuig zijn van het gezigt en de ooren dat van het gehoor, zoodat wij door middel van deze zien en hooren, zoo verkrijgen de ontleedkundige daadzaken, door den Schrijver medegedeeld, een zeer groot gewigt. Verscheidene natuuronderzoekers van niet geringen naam zeggen ons, dat de Negers den overgang maken tot het apengeslacht, en slechts weinig boven hetzelve verheven staan; dat gevolgelijk slavernij en onkunde hunne altoosdurende bestemming is. Tiedemann bestrijdt een zoo hatelijk gevoelen; hij heeft trachten te bewijzen, dat hunne verstandelijke vatbaarheid met die der blanken gelijkstaat, en dat men het zwarte menschenras ten onregte verlaagd heeft; kortom, dat het de omstandigheden en de dwingelandij der beschaafde volken zijn, welke het verstand van den Neger verdoofd en hem in banden gehouder hebben. Maar die zelfde Neger, thans, dank zij de meerdere menschenliefde der regeringen! aan zijne oorspronkelijke vrijheid teruggegeven, kan zich uit zinen staat van onkunde verheffen, en het is de gebiedende pligt der blanken, hem hierin behulpzaam te zijn want zij zijn het geweest, die tot zijnen staat van velaging het meest hebben toegebragt. Eene niet meer dan verschuldigde vergoeding is het dus, wanneer zij hem aan zijnen treurigen toestand onttrekken, en hem zinen rang in de maatschappelijke schaal doen hernemen. |
|