bied der letteren, ware het te wenschen, dat men zich altijd van zulk eene bekwame hand bediende, als die, aan welke dit werk deszelfs oorsprong te danken heeft.
Deze Roman verplaatst den Lezer in het laatste tijdperk van het leven der ongelukkige anna bouleyn, de tweede gemalin van hendrik VIII. De op den titel genoemde hoofdpersoon der geschiedenis, henri percy, Graaf van Northumberland, komt hier voor, als vroeger aan de Koningin verloofd, maar door de willekeur van den dwingeland van zijne geliefde beroofd. Hij is over haar verlies ontroostbaar, en ook na hare verstooting door haren onwaardigen gemaal tracht hij haar te redden en te troosten. Na haren dood verlaat hij de wereld, en eindigt zijn leven in een klooster. Dat men in dit werk eene groote ingenomenheid met de Roomsche Kerk bespeurt, zal niemand verwonderen, die weet, dat de als zoodanig genoemde Schrijfster eene ijverige Roomsch-katholijke is. Maar deze omstandigheid regtvaardigt niet de overdrevene, harde voorstelling van sommige stellingen der Roomsche kerkleer. Zoo worden, onder anderen, aan eenen Engel de volgende woorden in den mond gelegd: ‘Toen wij het woord van God zich aan God zelven zagen aanbieden, om den mensch te redden, omsluijerde de Drieëenheid zich, als om zich in deze nieuwe geheimenis te vereenigen.’ Zoo ook wordt de Transsubstantiatie aldus beschreven: ‘De Schepper zelf schenkt zich aan zijn schepsel. Hij voedt het met zijn vleesch en zijn bloed, herschept het in Hem.’ Voor het overige zijn wij niet zulke strenge Calvinisten, om te ontkennen, dat dit werk, in andere opzigten, door smaakvolle inkleeding, zorgvuldige bewerking, krachtige en levendige schildering, en eene goede zedelijke strekking voor Lezers van allerlei standen, die slechts met oordeel des onderscheids lezen, tot lectuur voor gezellig onderhoud mag worden bestemd; te meer bevelen wij hetzelve gerustelijk als zoodanig, daar het door den Vertaler in eene zuivere taal en stijl is overgezet.
De steller des verslags van: Het Gebed der Godvruchtigen enz. door den Eerw. c.e. van koetsveld, in dit Tijdschrift, No. XIV d.j., moet op de aldaar bladz. 601 door de Redactie gestelde Noot antwoorden, dat het belangrijk voorbeeld van abraham evenmin door den Eerw. Schrijver is voorbijgezien, als door den Berigtgever onvermeld gelaten. Het gebed, Gen. XVIII is, gelijk ieder, ook de Redactie, weet, van abraham; zoodat van hem wel degelijk, èn in het werk. èn in de Recensie, gesproken wordt. Bij eene zoo bekende Bijbelplaats, als de voorbede voor Sodom is, achtte Rec. onnoodig, den Vader der Geloovigen met name aan te duiden. Rec. verwacht van de heuschheid der Redactie, dat zij, inziende, dat de kleine misslag bij haarzelve ligt, zulks gaarne met een woord zal erkennen.