merlijk misbruik, waartegen lodewijk XIV strenge ordonnantiën uitvaardigde; terwijl hij, ter vereering van de kunst, niet minder dan zeven schermmeesters met brieven van adeldom begistigde. De bekwaamste kunstenaars zijn dus ook veelal de voorzigtigste in het gewone leven; zij verkrijgen die humaniteit, welke beleedigingen voorkomt, en verachten de
bretteurs, (vid. bild. Etymol. ad voc. Bretel) welke om de minste kleinigheid den degen trekken, en doorgaans het offer hunner woeste drift en roekeloosheid worden.
Meer dan zeventig werken zijn over die kunst in verschillende talen voorhanden, waarvan de Schrijver ten minste zeventien geraadpleegd, wij mogen zeggen met vrucht geraadpleegd heeft, en, door eene zesentwintigjarige oefening ondersteund, is hij volkomen bevoegd, om de uitkomsten zijner ondervinding mede te deelen, en een handboek zamen te stellen, waarvan Z.K.H., de Prins van Oranje, de opdragt wel heeft willen aannemen. Dat het in de Fransche taal geschreven is, zal wel niemand hinderen, die den aard en de strekking eener kunst nagaat, welke alleen aan allezins beschaafde lieden is toe te vertrouwen, voor wie die taal geen beletsel is.
Met orde, duidelijkheid, en met de geestdrift, den echten kunstenaar voor zijn vak eigen, beschrijft de Auteur, na eene korte inleiding, de drie onmisbare werktuigen tot oefening van de kunst, voegt er een drietal even doelmatige bij, en geeft uitvoerig berigt van het gebruik. Daar leert hij in elf Hoofdstukken, die weder in § § en in Afdeelingen gesplitst, en door lessen aan het slot van ieder kapittel opgeheiderd worden, de voornaamste standen, stooten en parades, beginende met de eenvoudigste en langzamerhand gepast opklimmende tot de zamengestelde en meest moeijelijke, telkens den meester waarschuwende tegen de verkeerde handgrepen en misbruiken, waarin de leerlingen zoo gemakkelijk kunnen vervallen. Het 12de Hoofdstuk geeft goede lessen tegen de schermers met de linkerhand; het 13de is als de slag op den vuurpijl; het eigenlijk assaut wordt daarin beschreven en geregeld, als het doel, waartoe al de lessen strekken moeten. In een afzonderlijk 14de Hoofdstuk wordt over en garde staan bij de verschillende natiën gehandeld; het 15de, dat misschien wel gemist had kunnen worden, beschouwt vlugtig verschillende vechttuigen; het 16de geeft wenken, hoe de schoone kunst aan te wenden tot verbetering van orthopedische gebreken; terwijl het geheel, in een 17de, besloten wordt met