Rekenkamer en de Munt. Voorts wil hij slechts f 1200-: voor verblijfkosten aan elk lidder Staten-Generaal over ieder jaar toestaan, en eene meer regtstreeksche verkiezing dier leden, in plaats van de tegenwoordige gefiltreerde verkiezing, gelijk een geestig man die noemde. Wijders hoopt hij alle bezoldigde Landsambtenaren uit de Staten-Generaal geweerd te zien, en geheel de eerste Kamer, als eene kostbare overtolligheid, afgeschaft. Ook schijnt hem de Raad van State en het Hoog Militair Geregtshof als zeer wel te missen; de vrijheid des handels wenscht hij door de Grondwet gewaarborgd, het belastingstelsel vereenvoudigd, en het personeel der administratie, ook dat der hoofden van de ministeriéle departementen, minder talrijk. Hij oordeelt eene vermindering der landmagt, bij eenige versterking der zeemagt, dienstig, en zoekt eene afschaffing der kracht van wet, thans nog behoorende aan eene reeks van wetten en decreten uit het bulletin des lois. Gaarne zag hij het Amortisatie-Syndicaat meer getrouw aan zijne bestemming tot amortiseren der staatsschulden, en wil het daarin ondersteunen door de opbrengst van op de coupons voor zegel- of stempelregt, of op andere wijze, van de uit te betalen renten te heffen belasting. - Hiertegen zou men echter, naar ons gevoelen, kunnen inbrengen, dat alle andere belasting een offer is aan de schatkist door hen, die als Nederlanders den Staat moeten onderhouden, of door vreemden, die, om de bescherming van den Staat te genieten, ook in de belastingen deelen; maar dat de nationale schuld steeds spruit uit overeenkomst, met de geldschieters, niet als Nederlanders of als bescherming genietende vreemden, maar als vrijwillige helpers uit den nood van het oogenblik, aangegaan, en men dus, zonder trouweloosheid, hun of hunnen regt verkregen hebbenden geenen minderen intrest mag betalen, dan
tusschen partijen bedongen was. Nu is elke belasting op de rentheffers, als zoodanig, gelijkstaande met eene inhouding van een deel der gecontracteerde renten. - Eindelijk ijvert de Schrijver tegen alle begunstiging van fabrijken ten nadeele van de vrijheid des handels.
Dit werkje aan de bepeinzing van allen aanbevelende, die op de herziening der Grondwet invloed zullen oefenen, of hunne stem er over uitbrengen, eindigen wij met den wensch, dat het geschrevene niet geheel vruchteloos moge zijn, en wij van de toenemende magt eeniger weinige familiën, en