| |
De Zee, hare bewoners en wonderen. Door W.T.A.W. Zimmermann. Uit het Hoogduitsch vrij vertaald, door G.A. Hondeyker, Onderwijzer in de Zeevaartkunde. IV Stukken. Met Afbeeldingen. Te Amsterdam, bij Gebr. Diederichs. 1838, 1839. In gr. 8vo. Te zamen 1272 bl. f 8-80.
Voor ieder, die de natuur en hare verschijnselen met eenen aandachtigen blik beschouwt, is die ontzagchelijke watermassa, welke meer dan twee derden van de oppervlakte onzer aarde bedekt, een waardig voorwerp van navorsching; niet alleen in de bestanddeelen der zee, hare beweging, hare eigenschappen, maar ook als de middelstof, waarin ontelbare organische wezens leven, en daaronder de grootste, die er bestaan, als het vervoermiddel voor den wereldhandel, als de bron van welvaart voor duizenden; doch tevens als een geducht middel ter vernieling van de stevigste gewrochten van menschen, als de schouwplaats van tallooze wonderen des oneindigen Scheppers, als de groote scheikundige werkplaats der natuur, als een voorwerp, om niet meer te zeggen, dat met de gansche inrigting onzer planeet, als eene bewoonbare wereld, in het naauwst, in een onafscheidelijk verband staat. Dit gedeelte van den aardbol is alzoo niet alleen de opmerkzaamheid van den natuurbeschouwer, maar ook van ieder, die aanspraak maakt op het bezit van eenige beschaving, ten volle waardig; ja, wat meer is, in een land, als het onze, aan zee gelegen, voor geen klein gedeelte aan haren schoot ontwoekerd en nog dagelijks tegen haar geweld te verdedigen, in een land, waar een zoo aanmerkelijk gedeelte deelte der bevolking, middellijk of onmiddellijk, van de zee leeft, kan eene volledige zeebeschrijving, in eenen beschaafden stijl, onderhoudend uitgevoerd, voor onderscheidene standen der maatschappij berekend, niet anders dan een welkom - meer dan dat, hoogst nuttig - werk zijn.
| |
| |
Op dien lof heeft, naar het ons voorkomt, het onderhavige werk eene veelzijdige aanspraak. Voor den beminnaar des vaderlands, overtuigd, dat in hetzelve mannen genoeg gevonden worden, niet minder, dan zimmermann, tegen dezen arbeid opgewassen, geeft het wel geen aangenaam gevoel, dat wij eene nieuwe zeebeschrijving ook al van buitenslands bekomen moeten; maar dit is nu eenmaal zoo met boeken van allerlei strekking en inhoud! Gelukkig dan nog maar, wanneer boeken van algemeen nuttige strekking in handen vallen van menschen, die niet alleen de taal verstaan, uit en in welke zij overzetten, maar wie het daarbij niet aan wetenschappelijke kennis mangelt, om of het verkeerde te verbeteren, of het gebrekkige aan te vullen, of het geheel voor onze landgenooten duidelijker en belangrijker te maken. In dit opzigt hebben wij alle reden, om ten aanzien van dit werk tevreden te zijn. Men klaagt wel eens over het ellendige vertalen van vele buitenlandsche Romans; wij zelve hebben dit meermalen gedaan; maar zou het, wèl beschouwd, voor onze Letterkunde zelve, en voor den smaak in eene meer verstand of hart voedende lectuur bij het publiek, niet in vele opzigten een zegen zijn, dat zulke op zichzelf ellendige prullen door eene slechte overzetting er althans niet beter op worden? Een werk, als het onderhavige, verdiende een gelukkiger lot, en heeft dit dan ook getroffen. De Heer hondeyker heeft het met oordeel overgezet, en zijne bijvoegsels en aanmerkingen, meestendeels tusschen den tekst in geplaatst, hetgeen ook beter is, vermeerderen er de waarde van.
Om velen uit te lokken tot de lezing, om eenigermate met den inhoud bekend te maken, en onze lezers een gedeelte te geven van het genoegen, dat ons dit werk verschaft heeft, willen wij eenig verslag van hetzelve geven, hier en daar die aanmerkingen mededeelende, waartoe wij aanleiding verkrijgen.
Het werk is afgedeeld in elf grootere afdeelingen; t.w. na eene algemeene inleiding, de zee; beweging der zee; wind en storm; zeevaart; andere soorten van vaartuigen; de IJsof Poolzee; de Atlantische Oceaan; de Middellandsche en Zwarte zee; de Indische zee; de stille Oceaan. Wij zullen zien, wat in deze, juist niet naar streng wetenschappelijke orded afgemetene, afdeelingen behandeld wordt.
De inleiding dan loopt over de aarde in het algemeen,
| |
| |
hare gedaante, grootte, omloop, de jaargetijden, kilmaten, het ontstaan van den aardbol en derg., waarbij wij ons nu niet nader zullen ophouden.
Aan de beschouwing van de zee in het algemeen is eene eerste afdeeling gewijd. De Schrijver van dit werk, na voorgesteld te hebben, wat door zee te verstaan zij, vangt aan met de aanwijzing van den beurtelingschen overgang van damp en water in de groote huishouding der natuur, waardoor de zee in eenen onophoudelijken staat is van winst en verlies. Dat (I. 69) ‘bij den geweldigsten, aanhoudendsten regen nooit meer dan 3 lijnen in de 24 uren valt,’ is of eene misstelling of eene grove fout. Wij denken het eerste. Zie o.a. een paar voorbeelden van 10¼ duim in 8 uren, zelfs van minstens 26 duim op één' dag, bij sommer, Tafereel van het Heelal, (welks IIIde Deel, korter, nagenoeg hetzelfde, de zeevaart uitgezonderd, met dit werk behandelt) D. IV, bladz. 225. Vervolgens komt de uitgebreidheid van de oppervlakte der zee in aanmerking. Zij vult ¾ der geheele oppervlakte van den aardbol, en ligt (alle voorname zeeën (oceanen) als ééne beschouwd) tusschen die landgren. zen, welke met een woord worden opgegeven, om naderhand, bij de beschouwing der afzonderlijke gedeelten van de groote wereldzee, afzonderlijk te worden aangewezen. Dat de oppervlakte der zee geen volmaakt plat aanbiedt, ontstaat door de ronde, en ten deele ook door de knolronde gedaante der aarde, en wordt, gelijk het de theorie leert, door ondervinding en dadelijke proeven bevestigd; terwijl de laatste bovendien een aanmerkelijk verschil tusschen den waterstand van sommige zeeën, b.v. van den Atlantischen oceaan en de Zuidzee, hebben doen kennen. Moeijelijker is de vraag naar den grond der zee; wij weten, dat daar niet alleen, even als op het land, hoogten en diepten elkander afwisselen, maar dat ook de aard der gronden op
den bodem der zee eveneens verschilt, als op het bloote land. De zeegrond onderscheidt zich daardoor van het vaste land, dat de eerste natuurlijk geene rivieren heeft, maar daarentegen koraalbosschen, die het laatste mist. Opmerkelijk is de overeenkomst tusschen den bodem der zee en het nabijgelegen land, hetgeen ten overvloede bewijst, dat de eerste eene door het water aangevulde voortzetting van het laatste is. Ook is het eene ontegensprekelijke daadzaak, dat de bodem der zee insgelijks vulkanen bevat. De middelen, om den
| |
| |
zeegrond te onderzoeken, zijn weinige. Het dieplood is op groote diepten zeer moeijelijk te gebruiken door het drijven der lijn, welke met een' ketting neder te laten, gelijk de Schrijver elders teregt zegt, ook niet aan het oogmerk voldoet, waarom hij, niet onvernuftig, klaviersnaren aanraadt. De duikerklokken, over welke vervolgens wordt gehandeld, kunnen slechts tot eene betrekkelijk geringe diepte dienen. Onze aandacht trok bij deze gelegenheid de aanteekening (van den Vertaler?) bladz. 103: ‘Pieter pikmans, een Hoornsch schipper, ondernam, om met beugels en haken op de rotsige kusten van Ierland naar gezonkene goederen der Spaansche onoverwinnelijke vloot te visschen, en bekwam met deze onderneming eenen grooten schat, uit welken vervolgens de eerste aanzienlijke bijdrage gekomen is ter droogmaking en bedijking van de Beemster in het begin der zeventiende eeuw.’ Indien deze, nergens door ons gevondene, bijzonderheid waar is, dan verdient zij mededeeling en opmerking. - Aan halley hebben de duikerklokken vele verbeteringen te danken; maar de drukking van het water neemt op grootere diepten te zeer toe, om van dit middel dáár gebruik te maken. Bij de behandeling van de diepte der zee wordt eene beschrijving medegedeeld van den zeebarometer. Die diepte zelve is zeer ongelijk en veelal onbekend. De meeste natuuronderzoekers zijn tegenwoordig van oordeel, dat die nergens eene Duitsche mijl te boven gaat. Dat het water elastiek is, wordt thans niet meer, gelijk vroeger, ontkend of betwijfeld. Over de temperatuur en kleur van het zeewater zullen wij niets zeggen. De verschillende verklaringen van het lichten der zee worden oordeelkundig opgegeven, en het verschijnsel, voor zoo verre het niet door organische
ligchamen ontstaat, voor phosphoriek gehouden. De smaak en chemische bestanddeelen van het water krijgen mede eene beurt. (Bladz. 169 van het Iste Stuk staat soortgelijk gewigt, hetwelk den zin onverstaanbaar maakt, en moet zijn: soortelijk.) Naar de oorzaak van het zoutgehalte der zee is veel gegist, doch te vergeefs. Gelukkiger is men geslaagd, om te voorzien in eene der verschrikkelijkste kwalen aan boord, gebrek aan water, daar verschillende middelen en toestellen zijn uitgevonden, om het zeewater drinkbaar te maken; of liever, om het laatste uit het eerste af te scheiden. De nieuwste en beste toestel, (zoo ver ons bekend is) wel niet beschreven, maar toch met een
| |
| |
woord vermeld door sommer, t.a. pl. D. III, bladz. 366, waardoor in éénen dag voor 390 man water geleverd werd, schijnt aan onzen Schrijver onbekend geweest te zijn. Deze afdeeling over het geheel overtreft meer in omvang, dan in waarde, hetgene desaangaande in het zoo even aangehaalde werk wordt medegedeeld.
Bij de beweging der zee komen eb en vloed in de eerste plaats in aanmerking; waarna gesproken wordt over den Mascaret, eene, in den zomer, bij lagen waterstand voorkomende, doch slechts weinige minuten durende, plotselinge verheffing en terugloop van het riviertje de Dordogne, bij Bordeaux. Voorts over de vloeden der naar het oosten openliggende kusten van Amerika, Pororocca's genoemd; waarna de invloed van den wind op de watergetijden niet voorbijgezien wordt. In sommige binnenlandsche wateren bemerkt men verschijnselen, aan dat van ebbe en vloed niet geheel ongelijkvormig; doch dit verschijnsel zelf kan zich uit den aard der zaak slechts in de groote zeeën, of daarmede gemeenschap hebbende golven, enz. vertoonen. Ook komen hier in aanmerking de stroombewegingen der zee, zoowel de groote westelijke strooming, door de aswenteling der aarde ontstaan, als de strooming van de polen naar den equator, voortvloeijende uit de uitdamping in warme gewesten; welke beide stroomingen zich hier en daar vereenigen, en naar den aard der landen, waarlangs zij vloeijen, gewijzigd worden. De groote golfstroom in den Atlantischen oceaan verdient en bekomt eene afzonderlijke beschrijving, in vele opzigten, gelijk van zelf spreekt, overeenkomende met het aangehaalde werk van sommer. Kort en duidelijk, om zulks in het voorbijgaan te zeggen, behandelde onze te vroeg gestorven van kampen die stroomingen in zijn onschatbaar werk: De Aarde in haren natuurlijken toestand. - De derde beweging der zee, de golsslag, vordert mindere vermelding. Alleen zij aangemerkt, dat de Schrijver breedvoerig en belangrijk is over het zoo veel besprokene punt der oliestorting, om de branding te doen bedaren, de dadelijk daaromtrent genomene proeven met naauwkeurigheid uiteenzettende.
De winden en stormen hebben maar eene zijdelingsche betrekking tot het onderwerp, in dit werk behandeld; de passaatwinden, land- en zeewinden, moussons, komen hier vooral in aanmerking; minder de kracht van den wind, en de middelen om deszelfs rigting en snelheid te bepalen. Stormen en
| |
| |
orkanen, die verschrikkelijke vijanden van den zeeman, en volstrekte windstilte, misschien nog meer te vreezen, leveren de stof tot uitnemende beschrijvingen, al is het onderwerp akelig. Waterhoozen zijn mede zeer te vreezen. Bij de stormen wordt van stormvogels gesproken, en een voorbeeld bijgebragt van bijgeloof der zeelieden aangaande deze dieren, hetwelk, indien schip en personen niet met name genoemd wierden, van Engelschen buiten het geloofbare wezen zou.
Hoe vele menschen ook een opgetuigd zeeschip mogen gezien hebben, zoo zijn er toch betrekkelijk niet velen, die bekend zijn met deszelfs inrigting en verdeeling. De scheepsbouw en beschrijving van een schip maakt daarom een belangrijk gedeelte van dit werk uit. Na eene korte geschiedenis van den scheepsbouw, en beschrijving van de wijze, hoe in het algemeen een schip wordt vervaardigd, kiest de Schrijver ten voorbeelde een oorlogsschip van 74 stukken, waarvan hij eene in de hoofdzaken naauwkeurige beschrijving mededeelt, opgehelderd door twee afbeeldingen, de eene van het schip in doorsnede, de andere van het dek. Beide zouden echter gemakkelijker zijn in het gebruik, wanneer zij buiten het boek uitsloegen, vermits de tekst, waartoe ze behooren, over verscheidene bladzijden doorloopt. Op den romp volgen masten, zeilen, touwen enz.; voorts vlaggen, ankers, kabels, booten, stukken. De vertaling der scheepstermen is, gelijk trouwens van de betrekking des Overzetters te verwachten was, naauwkeurig. De zeeslag van Aboukir wordt beschreven, om een algemeen denkbeeld van zoodanig eenen slag te geven. De menschelijkheid beeft terug van zulke moorddadigheden, uitgevoerd naar de regelen eener zich, tot schande van beschaving en Christendom, noemende kunst, en verwijlt liever bij de reddingsbooten en verdere middelen ter bewaring en bescherming van schepen en schepelingen; waartoe behooren de redmiddelen voor schipbreukelingen; waarbij wij het een en ander over de drijfmiddelen hadden verwacht, vooral omdat zeer vele houtsneden in dit werk ontleend zijn uit het bij dezelfde Uitgevers verschijnende Nederlandsch Magazijn, in hetwelk (1834, bladz. 388) eene met vele afbeeldingen opgehelderde beschrijving dier toestellen voorkomt. Bovendien wordt hier het een en ander gezegd van loodsen en loodsdienst, tonnen en bakens, en vooral van de vuurtorens. De wereldberoemde Pharus voor den mond
van den Nijl, thans reeds eeuwen vernield, was
| |
| |
een gedenkstuk van de bouwkunst der Ouden, schoon men het over deszelfs hoogte niet eens schijnt. Het verwonderde ons, hier den niet minder beroemden Kolossus op het eiland Rhodus niet genoemd te vinden. De lichttorens van Cordouaan aan den mond der Garonne, van Eddystone voor de haven van Plymouth, en van Bellrock op de Schotsche kust, worden afzonderlijk beschreven. Men staat verbaasd over den moed, de volharding, krachtinspanning en kunst, die er noodig was, om deze gevaarten, ten deele uit rotsen, door de zee bedekt, op te trekken. Hierna vinden de middelen, om de plaats, waar zich het schip in zee bevindt, te verkennen, melding; kompas, chronometers, loglijn, met alles, wat daarbij behoort, gelijk declinatie en inclinatie der magneetnaald, enz.
Na deze algemeene beschouwing van schepen en zeevaart, erlangen eenige bijzondere soorten van vaartuigen eene afzonderlijke afdeeling, en wel de galeijen, met eene beschrijving der afschuwelijke straffen van misdadigers, tot dezelve veroordeeld; waarbij wij ons verheugden, dat, mogen sommigen, uit eene misschien overdrevene menschlievendheid, zich tegen onze lijfstraffen verklaren, dergelijke wreedheden echter niet in ons land gevonden worden. Bij de stoomschepen, en de vroegere sporen van derzelver uitvinding, misten wij het verhaal aangaande blasio de garay, die een vaartuig, voorzien van eenen toestel, bestaande in een' ketel met kokend water, welks damp twee raderen aan de zijden des vaartuigs in beweging bragt, reeds in 1543 aan karel V aanbood. Men zie cooley, Gesch. der Aardrijksk. Ontdekk. D. II bladz. 205, of dit Tijdschrift, 1826, Mengelw. bladz. 492. Hierbij behoort ook de beschrijving van het door fulton vervaardigde stoomfregat, eenen verschrikkelijken toestel tot moord en verwoesting; gelijk ook die van branders, waarvan de Grieken in hunnen bevrijdingsoorlog tegen de Turken vooral zulk een vernielend gebruik hebben gemaakt. Hetgeen wij boven zeiden van de galeijen, is nog veel meer van toepassing op de beschrevene straffen voor de zeelieden, van welke de menschheid terugbeeft, en die, Gode zij dank! ook bij ons niet zoo wreed zijn, als bij de Engelschen. Zeeregten, scheepsbemanning, scheepsdienst en zeeleven kunnen wij alleen opnoemen, zonder in bijzonderheden te komen.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|