de Scepticisme is denkelijk de bron der afdwalingen van hen, die de Critische Wijsbegeerte wilden volmaken, doch inderdaad haar in vele opzigten deden ontaarden. Wij bedoelen fichte, schelling, hegel en anderen. De Heer bakker, niet gelijk kant door de lezing van hume te veel weggesleept, neemt, in de 6de stelling zijner bovennatuurkundige beginsels, (bl. 67) oorzakelijkheid en zelfstandigheid aan als grondbegrippen der Rede; en daar hij in zijne beschouwing van den mensch als denkend wezen hieraan getrouw blijft, zoo wel als aan de leer der subjectiviteit onzer kennis van de buitenwereld of het Niet-ik, zoo blijft hij even ver van Scepticismus en Idealismus, als van Dogmatismus en Empirismus verwijderd. Hij is dus, naar ons inzien, zuiver Critisch Wijsgeer, en juist daarom niet geheel Kantiaansch.
Te regt verdedigt hij in de Zedekunde (rubriek III) de beginselen van welbegrepene vrijheid, eigen-wetgeving en belangeloosheid, en houdt zich aan de Kantiaansche grondstelling, die het 7de der zedekundige beginselen was op bl. 79: Gedraag u zóó, dat de bijzondere regel van uwe handelingen eene wet voor alle zedelijke wezens worden kan.
In de hoofdpunten eener wetenschappelijke behandeling der Rede-Godsdienst handhaaft de Schrijver, vooral op zedelijken grond, het bestaan van God als volmaakt Wezen, Schepper en Bestuurder van het Heelal, en stelt (naar ons inzien met onwederlegbare zekerheid, althans Recensent heeft er nooit anders over gedacht) dat Heelal, daar het een gewrocht van een volmaakt en dus altijd zonder beperking werkend Opperwezen is, als zonder begin, zonder einde, en zonder grenzen. Zoo eeuwig, als God is, heeft Hij geschapen, d.i. Zijne gedachte verwezenlijkt. Schepselen zijn beperkt, ontstaan en verdwijnen; de schepping is eeuwig en onbegrensd. Wijders erkent de Schrijver de Voorzienigheid Gods, benevens de onsterselijkheid, ter eindelooze volmaking, van den mensch, en bestrijdt de bedenkingen uit het natuurlijk en zedelijk kwaad. Eindelijk toont hij de valschheid aan van Atheïsmus, Materialismus, Cosmologisch en Idealistisch Pantheïsmus, Hylozoïsmus en Dualismus; terwijl hij het zuivere Theïsmus voortreffelijk verdedigt, onder bestrijding van ongeloof en bijgeloof. Een overzigt van de Geschiedenis der Wijsbegeerte besluit het vertoog.
Een belangrijk wijsgeerig, zede- en geschiedkundig aan-