prijs gegeven te worden; is het daarentegen eene uit de lucht gegrepene schilderij, dan beklagen wij den wansmaak en de loszinnigheid des Schrijvers ten deze. Waar en behartigingwaardig is, wat hij elders zegt van den overvloed van geleerden in ons land, ten koste van den middelstand; van Fransche Gouverneurs; van de behandeling der krankzinnigen enz.; menschlievend meer, dan welligt doordacht, laat hij zich uit over lijfstraffen en gevangenissen. Een zonderling gevoelen vonden wij bladz. 130: ‘De ongelukkige, dien gij daar ziet, is ter dood veroordeeld. Reeds sedert meer dan drie maanden wist hij, den dood verdiend te hebben, doch had altijd nog eene flaauwe hoop op verzachting der straf; thans echter heeft hij de verschrikkelijke zekerheid, dat deze straf binnen drie dagen aan hem zal voltrokken worden. Dat noem ik duizend dooden sterven.... Ik ontken geenszins, dat de misdaad de straf niet () verdient. - Maar waarom den man niet terstond, toen hij volkomen van zijne misdaad overtuigd was, het leven benomen? Kunt gij u eenen afgrijselijker toestand schetsen, dan die, waarin een mensch, gezond van ligchaam en helder van geest, den dag, het uur, de plaats waar, en de wijze hoe, weet, dat een einde aan zijn leven zal worden gemaakt?’ Welk een zamenstel is dit weinige, blijkbaar in ernst gezegde, van onkunde der criminele regtspleging, en tevens van miskenning van een Christendom, dat juist onder zulke ‘afgrijselijke’ omstandigheden het middel aan de hand geeft, om de straf der wereldlijke geregtigheid te lijden onder het uitzigt van barmhartigheid te vinden voor de hooge Regtbank des oneindigen!
De kleine verhalen zijn over het geheel niet onverdienstelijk. Laura voor leonora (bladz. 227 r. 4. v.o.) is eene hinderlijke misstelling; gespens (spook), vreemd genoeg bladz. 110 ges-pens afgedeeld, geen Nederduitsch woord.
Wij hebben nog wel eenige aanmerkingen; maar Recensenten krijgen hier weder zoo bitter het hunne, dat wij liever zwijgen. ‘Die soort van lieden is even onmisbaar in de beschaafde maatschappijen, als adders, padden, nachtuilen, spinnen en andere dergelijke beminnelijke beesten in de huishouding der natuur; ja waren zij, gelijk de ratelslangen, kenbaar aan het een of ander teeken, weinigen zouden dan zulk een nietig ambt in de maatschappij bekleeden.’ bladz. 115. 't Is toch wat te zeggen! Nu, het is ook eene soort van duiveltje, die het zegt, en wij weten, dat de Booze het licht haat; maar, schoon acte nemende van dezen uitval, prijzen wij het door ditzelfde duiveltje elders met gezond verstand gezegde gaarne aan.
No. XI. Boekbesch. bl. 490. r. 12. v.o. leze men: weltens.