Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Heidensche Rome. Uit het Fransch van Roussel. Derde Druk. Te Rotterdam bij van der Meer en Verbruggen 1839. In kl. 8vo. 41 bl. f 0-25.Bij het ontvangen van dit boekje, waar van Rec. reeds had hooren spreken, stelde hij zich, om zijn oordeel daar over te kunnen zeggen, drie vragen voor: 1. Wat behelst het? 2. Waartoe dient het? 3. Verdient het zooveel gerucht te maken, als men zegt, dat het elders gemaakt heeft, zoo dat het daar reeds verboden zou zijn? Eerstelijk dan, wat behelst dit boekje? Eene aanwijwijzing in verschillende voorbeelden, dat er in de Volksgodsdienst der Romeinen of, zoo hier de stof te kort schiet, in die van andere Volken, vóór de invoering van het Christendom, veel was, dat ‘het formalismus’ bevorderde, d.i. ‘de natuurlijke (?) neiging onzes harten, ‘om de gezindheden en deugden, die God van ons eischt, te vervangen door de afbeelding dier deugden en gezindheden in ijdele uitwendige plegtigheden.’ (Bl 1). Hierop vraagt men nu ten andere natuurlijk: Waar- | |
[pagina 557]
| |
toe dient deze aanwijzing? Hier schijnt eene openbare en eene bedekte bedoeling te moeten onderscheiden worden. De openbare is, om te doen zien, dat ‘de strekking van de Christelijke Godsdienst is, om dat formalismus uit te roeijen, en te doen vervangen door eene levende godsvrucht. Met dat oogmerk,’ zegt de Schrijver, ‘zullen wij eenige trekken mededeelen uit tallooze gebruiken der Heidensche Godsdienst; daar tegenoverstellen de voorschriften van het Evangelie, en uit deze tegenstelling zal bij den lezer de overtuiging geboren worden, niet slechts, dat de Heidensche Godsdienst valsch en leugenachtig, - maar vooral, dat de Godsdienst van jezus christus waar en Goddelijk is.’ (Bl. 2). De bedekte bedoeling schijnt te zijn, aan te toonen, dat de Heidensche gebruiken nog heden, onder Christelijken naam, in het Roomsche Kerkgenootschap bestaan, en als zoodanig verwerpelijk zijn: dit schijnt uit de bijzondere keus der voorbeelden, en uit de wijze, waarop zij in het licht gesteld worden, allezins te blijken. Na deze opgave zal Rec. nu de laatste vraag ligtelijk kunnen beantwoorden: verdient dit boekje zoo veel gerucht te maken, als men zegt dat het elders gemaakt heeft? Naar zijn inzien, neen! Ziet men toch op deszelfs openbare bedoeling, dan schijnt het waarlijk voor het algemeen geene behoefte te zijn, nu nog aan te toonen, dat de Christelijke Godsdienst, ook ter zake van uitwendige vereering, iets veel beters dan de Godsdienst der Romeinen gegeven heeft. En wat de bedekte bedoeling aangaat, die hier doorschijnt, het is toch waarlijk bekend genoeg, dat er, vooral sedert constantijn den Grooten, vele gebruiken uit de Romeinsche Godsdienst overgenomen, en, zoo goed het kon, Christelijk gewijzigd zijn, om het volk tot het Christendom te lokken, en dat er hiervan, helaas! nog veel ongepasts in de Grieksche en Romeinsche Kerk overgebleven is. - Of zoo men al meende over het een of ander dezer punten te moeten schrijven, dan zou het vrij wat grondiger | |
[pagina 558]
| |
behooren te geschieden, dan in dit zeer oppervlakkig geschreven boekje geschied is. Als iets nieuws heeft Rec. hier gevonden, dat jezus christus één feest heeft ingesteld, het Paaschfeest namelijk (Bl. 28); maar waar dit in het N.V. te lezen staat, weet hij niet. De vergelijkingen, die de schrijver maakt, om hem tot zijn oogmerk te dienen, zijn niet altijd even gelukkig; b.v. bl. 35 vergelijkt hij de vermenigvuldiging van de gebeden voor eenen dooden met de veelheid van woorden in het gebed, welke jezus, matth. VI:7, den Heidenen te laste legt, hetwelk toch wel geheel iets anders is. Ten slotte gelooft dus Rec., dat niemand in ons land er wel aan denken zal, om dit boeksken te verbieden; maar hij kan ook geene bijzondere reden vinden, om het aankoopen van hetzelve aan te bevelen. Dit behoeft ook niet, zal men welligt zeggen; want de derde druk, en de getuigenis in het Voorberigt, dat het in Frankrijk, België, Engeland en Amerika, ‘met ongemeene belangstelling ontvangen, met gretigheid gelezen is,’ bewijst, trots alle Recensenten krietiek, eene gunstige stemming voor dit boekje bij het Publiek. Nu, dit zij zoo! maar zou de nieuwsgierigheid, door den titel uitgelokt, er ook niet een groot aandeel aan hebben, om zich voor eene kleinigheid zulk een boeksken eens aan te schaffen? en zou bij menigen oordeelkundigen en denkenden lezer die teleurstelling niet ontstaan, welke Rec. bij geëindigde lezing deed zeggen, ‘Is dit nu alles?’Ga naar voetnoot(*). |
|