lag eigenlijk in het onderscheid tusschen lange en korte, d.i. tusschen dubbele en enkele klinkers. Dat men in het Latijn zulks niet meer bespeuren kan, ligt in de veranderde spelling; maar de Grieken hebben bij de ε en η, bij de ο en ω dat onderscheid bewaard, terwijl zij zichzelven wel eens ongelijk zijn geworden, en het ook moeijelijk anders, dan door de aanwending in het metrum, kunnen doen blijken bij de α, ι en υ. Uit vergelijking echter van eene menigte woorden in het Perzisch, Grieksch, Latijn, Hoogduitsch, IJslandsch, Gothisch, Nederduitsch enz. kan men zien, dat het
natura longum en de verdubbeling der vokalen steeds aan elkander beantwoorden. Derhalve ligt de zoogenaamde quantiteitsleer in den aard der Indo-Germaansche talen, en zulks onafhankelijk van de leer der toonplaatsing of het accent. Wegens gevestigd gebruik, kunnen
wij wel niet meer de maat in onze verzen van de lengte der klinkers laten afhangen, en wij kunnen ons wel aan de rhytmische versmaten houden, doch behoorden echter den van den klemtoon onafhankelijke duur der lettergrepen niet geheel uit het oog te verliezen, en konden dien ook meer toepassen op de regeling onzer enkele en dubbele vokaalspelling. - Met uitnemend genoegen en met zeer veel bijval hebben wij dit geschrift gelezen. Een en andere opmerking zij het ons vergund in het midden te brengen. Bl. 57 wordt gezegd, dat de middelste
e in
begeeren, naar den Rotterdamschen tongval, te regt kort, d.i. als
enkele klinker, ofschoon dan ook met den klemtoon, en dus als
begéren wordt uitgesproken. De Schrijver had er kunnen bijvoegen, dat de Zeeuwen, zoo naauwkeurig in de onderscheiding tusschen de enkele en dubbele
e en
o, insgelijks altijd
begéren, maar nooit
begééren
uitspreken. - Bl. 67, over het al of niet dubbele of scherplange der
oo in den tweeklank
ooi. Er had hier veilig kunnen worden beweerd, dat ook hier de Zeeuwen met de Maaslanders overeenkomen, en dus even als dezen de
o verdubbelen, zeggende b.v. wel duidelijk
tooijen,
strooijen, maar nimmer
tojen,
strojen, gelijk de Hagenaars. - Bl. 32 schrijft de Heer
van den bergh: ‘De
a in
is dus even kort als in
,
,
, hoezeer de letter anders wordt uitgesproken; in
mānen (
lunae) daarentegen even lang als in
maān,
waān,
traān; waaruit volgt, dat