| |
Levens van beroemde Nederlanders, sedert het midden der Zestiende Eeuw. Uit echte stukken opgemaakt, door N.G. van Kampen. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1838. In gr. 8vo. VI en 376 Bl. f 3-60.
Met een weemoedig gevoel nemen wij het boven aangekondigde werk van eenen Man in handen, wiens onvermoeide ijver steeds bezig was ter uitbreiding van alles, wat den wetenschappelijken, letterkundigen en staatkundigen roem des Vaderlands, geput uit eene veelomvattende kennis van deszelfs letterkundige voortbrengselen en geschiedenis, verhoogen en in 't licht plaatsen kon. De brave, werkzame en geleerde Schrijver, de voortreffelijke en in zoo vele opzigten waarlijk uitstekende van kampen, is niet meer! Als Geleerde, als Geschiedschrijver, als Letterkundige heeft hij eene onvergankelijke aanspraak op de hoogachting en hulde van allen, die den roem der vaderlandsche Letterkunde waarderen. Ook hij heeft tot derzelver kennis en waardschatting zeer veel bijgedragen; en zijne talrijke schriften getuigen, van welk een edel beginsel hij uitging en welk een voortreffelijke geest hem bezielde. De Wetenschappen en Letteren treuren om zijn verlies; terwijl Nederland, zonder tegenspraak, in hem eenen Man mist, die te allen tijde gloeide voor de eer der vaderlandsche Letterkunde, welke in hem niet zelden eenen krachtigen verdediger vond tegen de aanvallen van afgunst, onkunde en betweterij, die zoo vaak door den pogchenden buitenlander op dezelve gerigt werden. De voor ons liggende Levensbeschrijvingen ademen dien echt vaderlandschen zin, die er steeds op uit was, om de daden en den roem onzer Helden en Staatslieden in een waar, schoon en belangrijk licht te stellen; waartoe dan ook zijne
| |
| |
uitgebreide historische kennis, bij de veelvuldige bronnen, die zijn onderzoekingsgeest opspoorde, hem de uitmuntendste gelegenheid verschafte. Deze Levens leveren hiervan een doorslaand bewijs; en was het een allergelukkigst denkbeeld van den Hoogleeraar, om zulk een werk aan te vangen: hoogst betreurenswaardig is het, dat wij hetzelve door hem niet voltooid zien.
Zijn plan was, om eene nieuwe oorspronkelijke verzameling van Levensbeschrijvingen van beroemde Nederlanders in het licht te geven, vertrouwende dat dezelve niet minder welkom zouden zijn, dan de vóór zestig jaren uitgekomene Levensbeschrijvingen van eenige voorname, meest Nederlandsche Mannen en Vrouwen; welk werk in dien tijd tot de geliefkoosde lektuur behoorde. Te regt merkt de Schrijver in zijne Voorrede aan, dat, hoezeer enkele dier Levens, zoo als dat van punt en stijl, tot de meesterstukken onzer Letterkunde behooren, er echter vele gebreken in worden gevonden, en er een volslagen gebrek aan orde, hoe goed en aanlokkelijk verscheidenheid ook wezen moge, in deze verzameling heerscht; terwijl sommige Levens te onbeduidend en andere te kort en te oppervlakkig behandeld zijn, om den lezer belang in te boezemen. Van kampen besloot, zoo veel mogelijk, zulke personen te kiezen, die in de oude Levens of niet, of slechts ter loops en al te kort, naar de mate hunner verdiensten, vermeld zijn, en bovendien, de karakters uit de bedrijven te ontwikkelen. Die met de vroegere verzameling bekend is, zal weten, dat dit in geene der Levensbeschrijvingen, dáár te vinden, het geval is; en deze wijze van behandeling doet dan al voorloopig deze Levensberigten van eene hoogst belangrijke zijde aanbevelen. Wij kennen van kampen's Vaderlandsche Karakterkunde, waarin hij hier en daar met zulke krachtige en fiksche trekken, na eenen scherpen blik in het karakter en op de daden der handelende personen geworpen te hebben, onze vaderlandsche Helden en Staatsmannen als afschildert; en wij vinden in het onderhavige werk, in den bekenden, vloeijenden en mannelijken stijl van van kampen hiervan de proeven weder.
De Hoogleeraar levert ons hier de Levens van lodewijk van nassau, pieter adriaanszoon van der werff, jan huygen van linschoten, maarten harpertz. tromp en cornelis tromp. Van twee der hier behandelde personen treffen wij levensschetsen
| |
| |
in de vroegere verzameling aan; namelijk van m.h. en c. tromp; men vindt ze in het IIIde en VIIde Deel. Prof. van kampen geeft doorgaans de bronnen op, waaruit hij geput heeft, en welke meerendeels aan de Schrijvers der oude Levens onbekend waren; zijnde hem, gelijk blijkt en hij zelf getuigt, de Archives de la Maison d'Orange-Nassau, door den Heer groen van prinsterer uitgegeven, en de Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, door den Archivarius de jonge, in de zamenstelling van dit werk zeer te stade gekomen, waarbij de hier en daar aangehaalde mondelinge mededeelingen des eersten de belangrijkheid verhoogen, en voor den onpartijdigen beoefenaar en onderzoeker der Geschiedenis van het hoogste gewigt zijn.
Met het Leven van lodewijk van nassau wordt deze belangrijke verzameling geopend. Voor hetzelve meende de kundige Schrijver eene Inleiding te moeten plaatsen nopens de Nassausche Vorsten, die vóór willem I en zijne Broeders diensten aan Nederland en deszelfs Vorsten hebben betoond; welke Inleiding, schoon grootendeels uit de werken van arnoldi en munch over de Geschiedenis der Nassausche Vorsten ontleend, zeer belangrijk is, en ten bewijze verstrekt voor de magt en den invloed, die het Nassausche Huis, ook in Nederland, in het midden der zestiende Eeuw verkregen had. Het Leven zelve van den waardigen en roemruchtigen Ridder, uit de heerlijke omwenteling ter verkrijging van onze burgerlijke vrijheid, wordt, uit echte historische bronnen opgehaald, levendig geschetst; komende in hetzelve niet minder schoone trekken voor, waaruit men de uitmuntende Moeder van lodewijk, als eene voortreffelijke vrouw, vol ijver en warme godsvrucht, kan leeren kennen. In de moeijelijke omstandigheden, waarin men zich tijdens den beeldenstorm bevond, komt de moederlijke teederheid en voortreffelijke denkwijze dezer vrouw, in eenen brief aan haren Zoon, waardiglijk uit; en moge het bij bilderdijk nog twijfelachtig zijn, of Graaf lodewijk daartoe eenigzins hebbe medegewerkt, het blijkt uit van kampen, dat dit het geval niet geweest is. De man, die, volgens de aanhaling uit de genoemde Archives, de beeldstormers ‘canaille, een gemeen, nietig, gering en ontbloot volk’ noemt, zal wel aan deze buitensporigheden geen deel gehad of dezelve goedgekeurd hebben. Wij twijfelen niet, of de uitgeboezemde wensch van den Heer groen
| |
| |
van prinsterer, dat de door hem medegedeelde historische bijzonderheden tot eene waardige levensbeschrijving mogten leiden van den held van Heiligerlee, is in de hier geleverde vervuld, gelijk het onderwerp deze poging voorzeker waardig was. Na het lezen van deze levensbeschrijving dachten wij aan het gedenkteeken, ter nagedachtenis van Graaf adolf van nassau, in den jare 1826, door de Groningers, in de nabijheid van het voormalige klooster te Heiligerlee, opgerigt, en de wensch, door den Dichter spandaw toen geuit:
‘En eerlang rijze en prijk'
(Zie Hulde aan de nagedachtenis van Graaf adolf van nassau, bl. 70) kwam ons voor den geest. Waarlijk, onder de gedenkteekenen, in lateren tijd, door de dankbaarheid des volks, voor groote mannen opgerigt, zoude eene eerzuil voor den krijgshaftigen en ridderlijken Broeder van den Grondlegger onzer Vrijheid eene waardige plaats bekleeden. Dit in 't voorbijgaan; wij spoeden ons met de verdere berigtgeving van het werk des Hoogleeraars.
Hoe bekend het manmoedig gedrag van den vermaarden Leydschen Burgervader van der werff aan iederen vaderlander ook wezen moge, het geheele leven diens mans, zoo wel uit belangrijke brieven en stukken van hemzelven, als uit andere historische bescheiden opgemaakt, zal met levendig genoegen gelezen worden, en maakt, met het levensberigt van van linschoten, een voortreffelijk gedeelte dezer verzameling uit. Wie van de lotgevallen van dezen te weinig bekenden zeeman het merkwaardige wenscht te weten, kan hem uit dit geschrift naar waarde leeren kennen. De slotsom der gedane ontdekkingen diens Nederlanders wordt door den Hoogleeraar van kampen volgens de meesterlijke pen van de groot, uit het 4de Boek zijner Nederlandsche Historiën, medegedeeld.
Wie verder de hooge waarde dezer Levensbeschrijvingen wil opmerken, vergelijke de levens der beide trompen met die, welke in de vroegere verzameling gevonden worden. Hier is alles leven, handeling, schildering, daar is het slechts een dor en droog, ja van m.h. tromp zelfs een
| |
| |
zeer schraal levensberigt; en vooral zijn beide deze levens hier belangwekkend beschreven, en de voorstelling van tijd, plaats en handeling dier voortreffelijke zeehelden met levendige kleuren gemaald; hetwelk tevens het verschil in geaardheid van beide, zoo onderling als met andere gelijktijdige Nederlandsche zeehelden, verstandig uitkomen, en het zeer gemengde karakter van cornelis tromp, vooral lettende op den gang der gebeurtenissen, naar waarheid kennen doet.
En wat nu eindelijk den toon en stijl betreft, men kent van kampen. Los en ongedwongen, bij eenen rijkdom van denkbeelden en zaken, is hij ook hier. Sommige tafereelen zijn krachtig geteekend, en de overgangen van dezelve tot het meer verhalende geleidelijk en soms treffend. Na het geschetste moord- en schandtooneel, aan de de witten gepleegd, waarbij wij c. tromp aantreffen, zegt de Hoogleeraar (bl. 329):
‘Doch wenden wij ons oog van dit tafereel af. Het is een treurige, maar onvermijdelijke pligt van den levensbeschrijver, ook in het anders loffelijke gedrag van zijnen held het slechte en zelfs verfoeijelijke op te merken. Een leven van david zonder zijn gedrag omtrent bathseba en uria zou geene levensbeschrijving, maar eene lofrede zijn.’ Zulke opmerkingen zijn treffend, en leveren tevens geschikte rustpunten op. De inleidingen (exordia) tot sommige levensberigten getuigen van den rijkdom zijner kennis en van het gepast aanbrengen van voorbeelden uit oudere of nieuwere Geschiedenis. Tot proeve kiezen wij die voor het leven van c. tromp: ‘Zelden zijn uitstekende kunde en genie, zelden is heldenmoed erfelijk. Men ziet soms, in spijt der beste opvoeding, de zonen der grootste mannen in nietigheid wegzinken. De zoon van marcus aurelius, een' der beste Keizers van Rome, is de nietswaardige schermer commodus; de zoon van den grooten germanicus, de snoode of krankzinnige caligula; de twee zonen van den grooten theodosius, de zwakhoofdige arcadius en honorius. Vandaar, dat Romes schoonste tijd die was, toen de Keizers de beste jongelingen uit den Staat tot zoons aannamen: van nerva tot marcus aurelius. Onze Vaderlandsche Geschiedenis telt op dezen, zekerlijk niet algemeenen regel, de meeste uitzonderingen. Het heldengeslacht der nassau's,
| |
| |
van den eersten engelbrecht tot willem III, levert gedurende drie Eeuwen eene schier onafgebroken reeks van Helden en Staatslieden op. Pieter de groot is de waardige zoon van den grooten hugo; pieter hooft, in een ander vak, de verdienstelijke telg van den beroemden Burgemeester cornelis pietersz. (ook later ontmoeten wij meer dan éénen bekwamen hooft uit dit geslacht); jan de witt, de grootere zoon van den moedigen tegenstrever van willem II; eene geheele volgreeks van schrandere en eerlijke Staatslieden uit het geslacht der fagels; de drie gronoviussen, de beide heinsiussen (daniël en nicolaas), de vossiussen, de oudere en jongere douza, tiberius en frans hemsterhuis, de schultensen, vader, zoon en kleinzoon, die allen strekken daarvan ten bewijze, en pleiten voor het anders wonderspreukige gezegde van horatius: Kloeken worden uit kloeken geboren. Eene andere bevestiging levert hiervan ons de zoon van den man op, wiens leven wij zoo even hebben beschouwd.’ En nu vervolgt de Hoogleeraar met het leven van cornelis tromp te beschrijven. Men kent uit deze proeve geheel van kampen's stijl, belezenheid en kennis. Dan genoeg! Men schaffe zich dezen laatsten arbeid des verdienstelijken Mans aan, en men zal ook hier den ijveraar voor de waarheid der Geschiedenis, die met echte liberaliteit vrijmoedigheid van oordeel paart, aantreffen. Wij vernemen, dat de Hoogleeraar reeds voor een goed gedeelte het leven van maurits van nassau had afgewerkt: mogt hetzelve door eene bekwame hand voltooid en het plan des
waardigen Schrijvers door eene welversneden pen worden voortgezet! De zoodanige zoude billijke aanspraak hebben op den dank van iederen belangsteller in de eer en den roem onzes Lands en de verdiensten onzer Vaderen.
Enkele drukfeilen troffen wij aan; dan wij willen geene nietsbeduidende vlekjes aanwijzen, maar eindigen met den wensch, dat van kampen, ook nog na zijnen dood, door zijne belangrijke schriften, veel nuts stichte, en de studerende jeugd, ook bij de opleiding van zijnen waardigen opvolger, uit den arbeid en de voorlichting van haren afgestorvenen Leermeester nog veel opzamele, wat voor de vorming van haren smaak en de verrijking harer kennis dienstbaar wezen kan.
Zij bloeije; zijne assche ruste in vrede! |
|