Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 515]
| |
A.J. van den Sigtenhorst. 1838. In gr. 8vo. IV en 64 bl. f :-60.De Heer meylink deelt in het Voorberigt de redenen mede, welke hem eerst wederhouden en later aangespoord hebben, zijne gevoelens mede te deelen over den, zoo hij dit noemt, waarlijk treurigen toestand van het Apothekerswezen in ons vaderland. (Zoude het niet beter gezegd zijn, over den toestand der Artsenijmeng- of bereidkunst?) Belangstelling in de zaak deed hem eindelijk alle bezwaar te boven komen, en zoo ziet zijn geschrijf, zediglijk eene Proeve genoemd, het licht. Uit den aard der zaak kan het ook niet meer wezen, daar het den Heer meylink, ook bij den besten wil, aan het vereischte gezag en de noodige magt ontbreekt, om ten uitvoer te brengen hetgeen hij oorbaar zoude oordeelen, indien alles ook uitvoerbaar ware, wat hij in het belang der wetenschap, des Apothekers en der menschheid behoefte oordeelt. Overeenkomstig het Voorberigt, moet de Inleiding beginnen met het aanheffen van eenen klaagtoon over de verachtering van het Apothekerswezen en het daarmede verbonden bestaan. Maar kan het wel met den Apothekerstand naar wensch gaan, wanneer de geheele Geneeskunde nog zoo veel te wenschen overiaat? Behalve hetgeen echter, bij dezen stand van zaken in het algemeen, meer bijzonder op het Apothekerswezen moet afstuiten, zoude misschien ook op den teruggang van de Apothekerskunst en het bestaan der Apothekers het gezegde van schiller toepasselijk kunnen zijn: dat, waar de kunst terugging, de kunstenaars daartoe ook het hunne bijdroegen? Welligt is hier ook veel te wijten aan het verzuim van het bekende gezegde: schoenmaker, houd u bij uwe leest! Indien de Apotheker bij zijne gewigtige betrekking ook nog die van Genees- of Heelmeester wil waarnemen, en daardoor van zelf een groot gedeelte van den dag uithuizig is, zal het dan in den winkel wel zoo gaan, als het behoort? Het is toch mede | |
[pagina 516]
| |
een bekend gezegde: het oog van den meester maakt het paard vet. En gesteld ook, dat de bedienden of leerlingen eerlijk genoeg zijn, wie staat den bezorgden lijder borg, dat, bij de afwezigheid van den meester, zij steeds even naauwkeurig op alles zullen toezien? Het moge sommigen menschen, van wege de vermeende bezuiniging, welkom zijn, dat de Apotheker het voelen van den pols en het bezigtigen der tong als op den koop er bij waarneemt; het moge eenen enkelen lijder een' hoogen dunk van des Apothekers geleerdheid geven, wanneer hij hem over een troisquart hoort redeneren, alsof hij er den lijder mede te lijf wilde, - de Apotheker houdt zich niet bij zijne leest! De verleiding is echter groot, wanneer de Etiquette het medebrengt, gelijk dit in sommige steden gebruikelijk is, dat de Apotheker den lijder moet bezoeken, zoodra hij eenige recepten voor hem heeft gereed gemaakt. Bij deze gelegenheid vordert de wellevendheid, dat hij de tong bezigtige, den pols bevoele, enz. En wie kan zich in zulk een geval van goeden raad onthouden? Haalt hij dan toevallig de schouders op, zoo wordt hij ligtelijk verzocht met de daad te verbeteren, wat hij stilzwijgend schijnt af te keuren; waartoe anders de schouders opgehaald en het gelaat in eene geheimzinnige plooi gebragt? Wij willen hier niet van de Hoofdstad spreken, waar het gewoonte is geworden, eerst de toevlugt tot den Apotheker te nemen, en de Geneesheer slechts in overweging komt, wanneer het met den lijder niet naar wensch schijnt te zullen afloopen, - wanneer het de betrekkingen met den behandelenden Apotheker bang begint te worden, en nu den Geneesheer de eer, om de uitvaart te besturen, wordt opgedragen. Rec. gaat dagelijks voorbij zulk een' winkel, waar hij slechts zelden den patroon op zijne plaats ziet, die intusschen elders bezig is, terwijl alles door de handen der bedienden of leerlingen gaat. Hij kent daarentegen ook eenen Apotheker, dien men zelden buitenshuis ontmoet. Des eersten zaken gaan niet vooruit; het bestaan van den ande- | |
[pagina 517]
| |
ren is zoo ruim, als betamelijke menschen dit slechts verlangen kunnen. Het valt niet te ontkennen, dat vereenvoudiging van den voorraad van geneesmiddelen den Apotheker van groot bezwaar zoude ontheffen; tot dusverre wordt hij echter ook nog door geen tarief in het verkrijgen van behoorlijke winst belemmerd. Veel goeds zoude er zeker uit voortvloeijen, indien tot de Geneeskundige Commissiën alleen de kundigste en ervarenste mannen gekozen werden; maar wie zal hen daarvoor erkennen? Hoe zoude het hier en daar dan met familiebelangen, betrekkingen enz. gaan?.... De somwijlen mislukte keuze in dezen zal echter den Apothekersstand niet doen kwijnen. In allen gevalle, wat kunnen Commissiën en Visitatiën helpen, wanneer de vergiftige planten (bl. 14) juist het weligste bij de Chemisten en Droogisten groeijen en tieren; vooral wanneer Apotheker en Droogist vaak in denzelfder persoon vereenigd zijn? Wie zal zulk een' hof mogen en moeten wieden?.... Het is zeker geen blijk van eene werkdadige uitoefening der Geneeskundige Policie, wanneer in den kom- en eisch-winkel (!), bij koffij en thee, rabarber en sennebladeren te verkrijgen zijn; ook Urbanus-pillen; - maar is er zoo veel verschil tusschen deze en Prof. Hofman's slijmpillen? Wanneer een Apotheker sirop de punch, van Veen's Elixir, Haarlemmer olie, tandkralen en een aantal andere uitheemsche snuisterijen in de Courant en aan de glazen met overgroote letters aankondigt, en zoo in het vak van den Neurenberger winkel treedt; ligt dat de Kruidenier zich dan op het Apothekersveld tracht schadeloos te stellen. (Wij laten Gomma, Cholera- en Levens-Elixir te Leeuwarden voor hetgeen zij zijn.) Welligt zoude dit kwaad niet zoo welig uitspatten, indien het getal der Apothekers beperkt kon worden, gelijk dat der Notarissen. Dat toch het ongelukkige Patent heilzame verordeningen niet in den weg mogt staan! Ook den Notarissen zijn bijzondere verpligtingen opgelegd, en met reden, want het | |
[pagina 518]
| |
geldt hier vaak de beurs; waarom ook niet den Apothekers? het raakt hier ook iets van belang - het leven! Om den aanwas der Apothekers te beperken, zoude misschien hetgeen de Schrijver bij derzelver opleiding verlangt iets uitwerken; het is echter als een zeer twijfelachtig middel te beschouwen. Hoe groot is niet het aantal wachtende Kandidaten voor de dienst bij de Hervormde Kerk in ons Land; evenwel wordt menige Jochem niet afgeschrikt, om te beproeven, of hem door den tijd het geluk niet mag te beurt vallen van te hooren: Baas Jochem, is Mijnheer uw zoon ook te huis?Ga naar voetnoot(*) Men mag het er echter voor houden, dat de Heer meylink te veel verlangt, bl. 17 en 18, taalkennis, en deze niet gering of beperkt, rekenkunde en wiskunde; zoo toch zouden de Apothekers-leerlingen mede bevestigen, wat elders gezegd is: Al wie in Neêrland eens het daaglijksch brood wil eten,
Moet blokken dag en nacht, om hoeken af te meten.
Voorts artsenij-, planten-, natuur- en scheikunde. Moeten alle Apothekers in het vervolg ook Artis Pharmaceuticae Doctores wezen? Die tot den Hoogen Geneeskundigen Raad zouden dienen, behoorden zeker dien graad te bezitten. Dewijl het Koningrijk der Nederlanden een Hoog Geregtshof, een' Hoogen Raad van Adel enz. bezit, heeft zeker de Schrijver gemeend, dat een Hooge Geneeskundige Raad ook den Geneeskundigen stand zoude verheffen, tot sieraad en luister verstrekken. Het denkbeeld is niet onaardig. De plaatsen zouden ook geene Sinecuren wezen, naar de werkzaamheden, waarmede de Heer meylink hen bedeeld wil hebben. Nu, wanneer men pakhuizen, zolders en kelders moet bezoeken, heeft men nog al wat te doen, blijft er niet veel tijd over, om andere zaken bij de hand te nemen, en mogen de leden wel ruim bezoldigd worden! Meylink verlangt ook, en te regt, dat die bezoldiging | |
[pagina 519]
| |
niet karig zij; of de door hem voorgestelde middelen eene ruime belooning zullen opleveren, is echter zeer twijfelachtig. Wij vreezen ook voor eene gunstige bedeeling van den Hoogen Geneeskundigen Raad op het Budget. Wat heeft de Hooge Raad van Adel niet al moeten doorstaan! Nu van, dan wederom op het Budget. En werkten hier niet de menschelijke zwakheden gunstig mede, zoo als onlangs nog deswege gezegd is, wie weet, wat er niet reeds gebeurd ware? Bij de geheime middelen gedenkt de Heer meylink den Apothekers in gunst; zij alleen mogen de goedgekeurde verkoopen. Arme massignac, met uwe huile acoustique en verdere heilaanbrengende middelen! Het zoude voor u worden, of het jaar 1687 terugkeerde.Ga naar voetnoot(*) Met den Hoogen Geneeskundigen Raad zullen er echter Geneeskundige Commissiën blijven bestaan. (plaatselijke Hoven?) Zij ontvangen hun Reglement van bl. 26-30. Wat de uitoefening der Geneeskundige praktijk ten platten lande betreft, komen hier de oude klagten terug; zij zouden gegrond kunnen wezen, wanneer alle maatschappelijke inrigtingen waren, wat zij bchoorden te zijn. Zoo lang deze zoete begoochelingen der verbeelding niet verwezenlijkt worden, zal het dienen te blijven zoo als het thans is. Moest elk dorp eene Apotheek hebben, dan mogt de Apotheker tevens wel Kroeghouder worden, om het dagelijksch brood te vinden. Doch laat ons de Apothekers niet bij de Matigheidsgenootschappen in verdenking brengen, alsof zij in dezen naar een bij onze naburen in gebruik zijnde voorregt hunkerden. Met reden mag de stand des Apothekers een fatsoenlijke genoemd worden; wij verheugen ons dus, dat, ondanks de aankondigingen boven vermeld, het bij ons nog niet zóó verre gekomen is als bij onze | |
[pagina 520]
| |
naburen, bij welke alles zoo goed, voorbeeldig is, en de wetenschap op den hoogsten trap staat, (bl. 58, 62) dat er de Apotheker veeltijds, Zondags althans, Koffijhuishouder is! Nu volgen voorschriften ter opleiding tot Apotheker, worden zijne verpligtingen vastgesteld, en natuurlijk ook van zijne privilegiën gesproken. Van eenen leerling bij deszelfs inschrijving f 100-: te vorderen, is wat veel, zelfs voor fatsoenlijke ouders. Waar zal een bediende de f 200-: zoo gemakkelijk verkrijgen? Dat een Apotheker zijne privilegiën, met f 400-: te betalen, verkrijge, kan er door; maar hem bij buitengewone bekwaamheden voor de eer van derzelver verklaring nog f 200-: daarenboven te laten betalen, die eer wordt duur gekocht. Ter verontschuldiging kan echter strekken: honos alit artes. Wij hopen, dat dit voorstel van den Heer meylink bij de Akademiën niet opgemerkt zal worden; anders loopen wij gevaar, voor de graden nog opcenten, behalve de reeds bestaande verhooging, te moeten betalen. Quid non mortalia pectora cogis! sacra auri fames! O Eer! wat komt gij ons duur te staan! Wanneer men nagaat, wat de Heer meylink reeds elders en hier van de wetenschap van eenen Apotheker verlangt, dan zoude men wel willen uitroepen: waar zullen de Apothekers voor het dagelijksche leven gevonden worden? Zij kunnen toch evenmin, als alle plattelands-Heelmeesters, Medicinae, Chirurgiae et artis obstetriciae Doctores wezen. Er bestaan voorschriften omtrent het afleggen van Examina, welke niet weinig van den Kandidaat verlangen; maar zij zijn, in vergelijking met hetgeen meylink van de zijnen verlangt, kinderwerk te noemen! De verpligtingen, den Apotheker opgelegd, zijn nagenoeg dezelfde als de tegenwoordige, welke echter grootendeels niet nagekomen worden; zoo zal het ook wel met die, welke de Schrijver voorstelt, gaan, wanneer zij eenmaal in werking mogten komen. Hoe zoude onder anderen | |
[pagina 521]
| |
een welbeklant en daarbij nog practiserend Apotheker in onze Hoofdstad het maken, indien hij werkelijk voor ieder der bij hem voorschrijvende Geneesheeren een afzonderlijk boek (bl. 49) en dus ook een voor zichzelven moest aanleggen? Hoe zullen winkelinrigtingen afzonderlijk gebouwd worden, enz. bl. 52-55. Ongelukkig, dat, bij vele anders doelmatige voorschriften, de vervalschingen, bij visitatiën ontdekt, met f 100-: - f 200-: geboet kunnen worden! Is zulk bloedgeld wel overeen te brengen met den prijs, op het leven gesteld, bl. 31? Wij zouden het met den Schrijver meer eens wezen, den stand des Apothekers te beveiligen, te bevoordeelen en te verheffen, door behoorlijke beperkingen, even als die der Notarissen, gelijk boven reeds gezegd is. Minder, ten einde dit doel te bereiken, dat de studiën kostbaar gemaakt worden, en dat men ze tot eene niet wel te bereiken hoogte tracht op te drijven: alle overdrijving bevat de kiem der vernietiging. Al deze overdrevene vorderingen leiden tot niets anders, dan tot verkrachting van op zichzelve onuitvoerbare wetten, die op deze wijze ten spot worden. Zij zijn als de vogelverschrikkers, die uit de verte gezien eenig opzien wekken, maar van nabij voorwerpen van gelach worden. Programmata van Examina, op zulk eene leest geschoeid, verschrikken, bij derzelver verschijning, als de balk, in het water nedergeploft, die den kikvorschen een' voorbijgaanden schrik aanjaagt; spoedig echter springen de dartele dieren over denzelven heen. Arme Examinator, wien de rol van den ooijevaar daarbij opgedragen wordt! Een weinig aan de lange ooren te mogen trekken, dat kan er mede door. In allen gevalle is het niet opwekkend, eenige uren van den zoo kostbaren tijd te moeten doorbrengen onder het aanstaren van ooren, die steeds van onder het aangenomen mom doorkijken. Er zijn in de Maatschappij en bruikbare en geleerde menschen noodig. De Apothekers en Artis Pharmaceuticae Doctores kunnen niet denzelfden weg ten einde toe bewandelen. |
|