Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 494]
| |
De Zeestraat van 's Hage naar Scheveningen, door Constantijn Huygens; op nieuw uitgegeven, naar de hedendaagsche taal en spelling gewijzigd en met eenige Aanteekeningen voorzien, door Mr. J.G. la Lau. Te 's Gravenhage en Amsterdam, bij de Gebr. van Cleef. 1838. In kl. 8vo. XII, 71 bl. f :-75.Het is niet te verwonderen, dat de Korenbloemen van huygens in onzen leeftijd minder bekend zijn, dan de dichtwerken van vondel, hooft en vooral cats. Gezwegen toch van het vele, dat, vooral in zijne Sneldichten, te zeer afwijkt van hetgeen wij als welvoegelijk aanmerken, is huygens vooral duisterder, dan zijne tijdgenooten, vooral door de ineengedrongen kortheid, het al te spelend vernuft en de jagt op verouderde spreekwijzen en woorden, die dikwijls bij hem aangetroffen worden. Jammer echter, dat deze gebreken hem meer ongelezen laten liggen, dan hij verdient. Zijn Zeestraat onder anderen is een der zinrijkste gedichten van den zinrijken huygens, maar zoo vol van duistere en vreemde zegswijzen en van stroeve regels, dat, buiten opzettelijke beoefenaars onzer oudere Letterkunde, weinigen dit Leerdicht hebben gelezen. Het was dus geen ongelukkig denkbeeld van den Heer la lau, eene proeve te nemen, ‘om zulk eenen Dichter het ouderwetsche kleed uit te trekken, en in eene zoodanige nieuwe kleeding te voorschijn te brengen, dat hij, zonder aanstoot te lijden, in een fatsoenlijk gezelschap zou kunnen verschijnen. Ten dien einde,’ zoo vervolgt hij, ‘hebben wij 't oorspronkelijke door verandering van spelling, omzetting van stroeve regels, of verandering van zulke, die thans te zeer tegen rijm, taal of uitdrukking zondigen, voor het lezend publiek bruikbaar trachten te maken, ons ten regel stellende; om in die veranderingen zoo spaarzaam te zijn, als immer mogelijk scheen, opdat huygens huygens blijven zou.’ In hoeverre de Heer la lau in dezen zijnen arbeid geslaagd zij, moet uit vergelijking van zijne met de oorspronkelijke uitgave blijken. Ons bestek laat niet toe, daartoe het geheele Gedicht te doorloopen; dit is ook niet noodig, en het zal genoeg zijn, dat wij b.v. uit het eerste derde gedeelte eenige plaatsen bijbrengen, die gelukkig verbeterd zijn, met | |
[pagina 495]
| |
andere, waar ons die verbetering minder goed toeschijnt. Om plaats te winnen, zullen wij ons daarbij onthouden van alle taal- en letterkundige uitweidingen, waartoe de gelegenheid ons anders alligt zou kunnen verlokken. Wij zeiden straks, dat huygens niet zelden duister wordt door het gebruik van verouderde woorden en spreekwijzen. Hij doet het ook in dit Gedicht op vele plaatsen. Een paar, door den tegenwoordigen Uitgever zeer goed verbeterde, voorbeelden mogen volstaan. Het wereldsche beleid van Landen en van Steden
Begaep ik even soo;
schreef de Dichter. Het is teregt veranderd in beschouw. Ded' ick het ijverigh, en met de selve trouw,
Die 'ck noch het Vaderland, als 't fijn most, leesten souw.
Leesten, 't Hoogduitsch leisten, praestare, zegt kiliaan, en na hem woordelijk bilderdijk in zijne aant. te d. pl. Het is jammer, dat die geleerde man zijne aanteekeningen op huygens meer, dan die op hooft, heeft ontsierd met de ellendigste uitvallen. Slechts ééne proeve. Op het woord oortjens (Zeestraat, bladz. 17 zijner uitg.) teekent hij aan: ‘Men mag hier wel aanmerken, dat een oortjen twee duiten (een vierde van een stuiver) was: want onze kleinkinderen zullen 't zekerlijk niet meer weten, na de invoering van 't verstand-verstompend decimaal stelsel in munt,’ enz.!! Men zou bijna vragen, hoe het verstand-verstompend stelsel heette, waarin de schrijver van zulke vreemde invallen en uitvallen opgevoed was? Maar wij moeten niet afwijken. La lau veranderde den regel aldus: Waarmeê 'k den Lande nog, als 't zijn moest, dienen zou.
Dienen regeert echter den derden naamval niet, waarin den Lande staat. Huygens schreef: Terwijl ick 't seggen gae, en dien slagh van gedachten
Of wel, of qualick, soeck in andere te smachten.
d.i. smakelijk maken, een verkeerd en geheel ongewoon ge- | |
[pagina 496]
| |
bruik van dit woord. De verandering in deze uitgave is dus eene goede verbetering: Terwijl ik 't zeggen ga, en wat ik van die zaken,
Of wel, of kwalijk ook, zoek smakelijk te maken,
Hard is de uitdrukking: Ick sie geen sterren lichten,
Die 't voor die van eertijds niet toe en stae te zwichten,
maar verbeterd in: Die het niet passen zou voor vroegeren te zwichten.
En, als ick wegh sou zijn, een vroom mann' mogelijck
Van herten seggen sou: Die brodder had gelijck,
is ook zoo vloeijend niet, als: En als ik weg zou zijn, een wijs man, die het las,
Van harte zeggen zou, dat het geen dwaasheid was.Ga naar voetnoot(*)
In de regels: Daar viel geen houden aen: als 't hert van onderen
Aen 't blixemen geraeckt, will 't boven donderen.
wordt, om niet te spreken van het duistere der geheele uitdrukking, onderen en donderen als staand rijm gebruikt, hetgeen verkeerd is. Het is daarom, met behoud van den zin, schoon in een ander beeld, zeer goed veranderd: Daar viel geen houden aan: als 't hart van onder blaakt,
Dan slaat de vlam ligt uit, de tong wordt welbespraakt.
Doch wij zijn aan de waarheid verpligt te zeggen, dat dit zuiveren van de dictie het poëtische wel eens benadeelt. Maar 't pleiten ging niet aan: men leende mij geene ooren,
Schoon d' overtuigingskracht der rede zich liet hooren.
moge netter zijn, maar is ook prozaïscher, dan het oude: | |
[pagina 497]
| |
Daer 't sinnelickst geweld van Reden in kon boren.
En wipte, zegt huygens: En wipte menighmaal ter slincker en ter rechter,
Eer hij, sijn eigen Rol, sijn eigen scherpe Rechter,
Het vonnis vellen dorst.
Het was misschien om regter (dexter) niet op regter (judex) te laten rijmen, dat la lau schreef: Zijn eigen zaakbeslechter.
Huygens bedoeling is min of meer duister. Heeft hij met scherpe Rechter bedoeld onverbiddelijke regter of scherpregter? In het laatste geval zou zijn tijdgenoot vondel de diaeresis hebben gebruikt en geschreven scherrepregter. Alle verandering is geene verbetering. Dit spreekwoord vindt hier en daar ook in dit werkje zijne toepassing. Op dit punt kunnen wij kort zijn. Huygens schreef: En 't queecksel heeft sich selfs gequeten, soo het most,
En manlick uytgevoert hetgeen ick wel begost.
Naar den zin behoorde het te zijn moest en begon; doch de Heer la lau heeft de bedoeling niet juist uitgedrukt, aan het rijm een offer brengende, toen hij schreef: zoo het kon en begon. Zoo rijmt ook bij huygens hert (cor) op werdt. De Uitgever heeft de woorden behouden, maar een ongebruikelijk rijm gegeven in hart op wordt (bladz. 6) en worden op harden (bladz. 11, in plaats van werden op harden.) Waar de Dichter zegt, dat alles zijn' bestemden tijd heeft, en men dien slechts dient te weten, zegt hij: De kind'ren weten tijd van knickeren en koten,
En, sonder Almanack, en is 't haer noyt ontschoten
Wanneer 't goed knickeren, wanneer 't goed koten wordt;
Soolangh schiet alle kracht van redenen te kort.
Deze regels verdienden niet te worden overgeslagen. Het is eene vernuftige aanwending van eene dagelijksche opmerking. Eene korte levensbeschrijving van huygens, het verslag van deszelfs reis naar Oranje, met iets over dat Prinsdom, | |
[pagina 498]
| |
benevens het ontwerp van den straatweg zelven, maken geen ongeschikt toevoegsel uit tot het net gedrukte boekje. De aanteekeningen zijn zeer weinige. Het ware te wenschen, dat het aangewende middel mogt medewerken, om den lust tot beoefening der schriften van constanter, gelijk hij zich noemde, te verlevendigen. Westerbaen's Ockenburg ware voor dergelijke behandeling, waarbij veel moest worden uitgelaten, ook niet ongeschikt. |
|