doch reeds waren er 120 vrijwilligers van dezelfde kleine stad uitgetrokken, en dus viel er van de gedwongene ligting weinig uitstekends te verwachten. De brief is medegedeeld door a. telting. De Heer hettema geeft eenige toelichting op eene bewering van Mr. h.a. evertsz., dat zeker welbekend Friesch Geschiedschrijver suffridus petrus en niet petri (gelijk men gewoon is) zou behooren genoemd te worden. De Heer r. posthumus nacht eenige Friesche woorden, spreekwijzen enz. op te helderen. Tot dusver het eerste Stukje. In het tweede ontmoet men Herinneringen van Martena-huis te Franeker, door Mr. j.w. de crane; een stuk, hetwelk in belangrijkheid niet behoeft onder te doen voor dat over der Friezen volkplanting in Zwitserland door Mr. binkes, waar het eerste Stukje mede werd aangevangen, en men vindt bij het medegedeelde nopens het Martena-huis natuurlijk meer historische zekerheid, want men doolt hier niet om in den tijd der dichterlijke volksoverleveringen. Wijders treft men in dat tweede Stuk nog aan: Gedachten bij het lezen van het Idioticon Frisicum, of Woordenboek van bijzonder in Friesland gebruikelijke woorden en spreekwijzen, door ev. wassenbergh; van Jhr. Mr. m. hettema. De Heer hettema, die ook het eerste Stukje met eene taalkundige bijdrage verrijkt had, neemt thans in het tweede vooral, tot opheldering van het Friesch, zijne toevlugt tot het IJslandsch, om de geletterden op die minder bekende, maar, volgens des geleerden Commentators gevoelen, met het Friesch zeer naauw verwante taal, oplettend te maken. Eens ongenoemden Proeve van de taal,
zoo als dezelve op het eiland Schiermonnikoog gesproken wordt, besluit, tot bladvulling, dit tweede Stukje. - Over het geheel beschouwd, levert derhalve de aangekondigde verzameling tot dusver een voldoend bewijs van de werkzaamheid en het nuttige der bemoeijingen van het Friesche Genootschap, hetwelk zich met de uitgaaf dezer Mengelingen belast heeft, op welker verder vervolg wij allezins prijs stellen.