hoe moeijelijk het is, een' ander als het ware voor te schrijven, hoe verre hij de grenzen van zijnen arbeid zetten moet; maar hij kan toch niet ontveinzen, dat hem de omslagtigheid, waarin de Commentator door dit een en ander vervalt, wel eens hinderde, en het somtijds moeijelijk maakte, niet alleen deszelfs eigen gevoelen op te delven, maar ook en vooral met den oorspronkelijken Schrijver, die opgehelderd wordt, zoo gemeenzaam te worden, dat hem de zin en de schoonheden van dezen voortreffelijken Brief duidelijk voor oogen kwamen. - Hoe dit intusschen zij, men mag in allen gevalle den Hoogleeraar dankbaar zijn voor het vele goede, dat hij hier tot het hoofdoogmerk bijeengebragt heeft; waarbij men nog voegen kan het licht, dat hij ook aan andere plaatsen van gewijde en ongewijde Schrijvers toegebragt heeft; hoewel Rec. wel bekennen wil, dat hem zulke excursus in oude en nieuwe Commentariën doorgaans niet bevallen, vooreerst omdat zij de rede met eenen ballast van geleerdheid, waaronder de eigenlijke Schrijver soms bedolven wordt, overladen en langwijlig maken, en ten andere omdat zulke uitweidingen grootendeels weder verloren en vergeten raken, daar men, ofschoon de Schrijver, even als de Hoogleeraar van hengel, door Indices daarin tracht te voorzien, dezelve daar niet zoekt, en naderhand niet zal gaan zoeken, ten ware men onder het lezen met de pen in de hand dezelve in zijne adversaria overgebragt heeft.
De Hoogleeraar meent, dat deze Brief van paulus, ofschoon groote moeijelijkheden hem somtijds verhinderd hebben zichzelven te voldoen, nogtans door deze Verklaring opgehelderd is. Het spreekt van zelf, dat Rec. zulks niet in bijzonderheden kan gaan toetsen; en al wilde hij zich zelfs maar tot enkele plaatsen bepalen, dan zou hij nog, hetzij bij overeenstemming of bij verschil, slechts zijne individuéle meening gezegd hebben, waarvoor, behalve dat, in dit Tijdschrift geene genoegzame ruimte is; maar tevens houdt hij het er niet voor, en hij denkt, ook de Hoogleeraar niet, dat het onderzoek