nootschap, met zoo geringe middelen, in verhouding tot de groote behoeften, en in zoo weinige jaren, zoo veel goeds heeft mogen tot stand brengen of helpen bevorderen. Hoogstbelangrijk zijn de mededeelingen, bl. 72 te vinden, en waaruit blijkt, dat, van den jare 1828 tot 1837, een getal van 2903 ontslagenen tijdelijk zijn ondersteund, en 564 aan een middel van bestaan zijn geholpen; van deze 3467 individus hebben, volgens ingekomene berigten, een aantal van 93 zich de hulpbetooning, aan hen bewezen, onwaardig gemaakt; dan men mag teregt vragen: wat zou er van die 3467 geworden zijn, indien het Genootschap zich deze ongelukkigen niet had aangetrokken? Immers, de zorg voor gevangenen en ontslagenen, althans in den zin en geest des Genootschaps, was, tot vóór weinige jaren, ook in ons Vaderland, eene geheel vreemde zaak.
De Tabel, op bl. 73, is een gedenkstuk der weldadigheid van diegenen onzer Landgenooten, die, alle vooroordeelen ter zijde stellende, in 1823 en vervolgens, de nieuwe Instelling hielpen vestigen en sedert opgebouwd en geschraagd hebben. Immers blijkt uit dezelve, dat, van den jare 1825 tot 1837, voor onderwijs en invoering van arbeid in de gevangenissen, zijn besteed f 30,502: 87; dat aan ontslagenen is verstrekt f 34,555: 925; dat de kosten van administratie hebben beloopen f 27,948: 54, en dat er, in 't geheel, in dertien jaren, een kapitaal van f 96,459: 455 door ongeveer vierduizend onzer Landgenooten, ten nutte van gevangenen en ontslagenen, is bijeengebragt.
Het is der aandacht van den bekwamen en der zake kundigen Schrijver geenszins ontsnapt, dat onze Nederlandsche gevangenissen en derzelver inrigting, over het geheel, nog geenszins zijn, wat men, omtrent een en ander, als wenschelijk mag beschouwen, uitgaande van het beginsel: dat de gevangenisstraf tevens middel tot verbetering van den misdadiger behoort te zijn. Dan, hij gaat hierbij, aan de eené zijde, wel met rondborstigheid, maar ook tevens met bescheidenheid, en onder erkentenis van het bestaande goede, te werk. Recensent huldigt hierin de wijze voorzigtigheid des Schrijvers te meer, omdat er alle grond bestaat voor de onderstelling, dat het de bedoeling is van het Hoog Bestuur, om eensdeels in de lokaliteit der des behoevende gevangenissen, anderdeels in het, tot hiertoe gevolgd, gevangenisstelsel, die verbeteringen in te voeren, die zoo wel door het