| |
| |
| |
Geschiedenis der achttiende Eeuw en der negentiende tot op den ondergang van het Fransche Keizerrijk; door F.C. Schlosser, Hoogleeraar te Heidelberg. Iste Deel. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1839. In gr. 8vo. 367 Bl. f 3-:
Het uitstekende genoegen, waarmede Rec. het hier boven genoemde boek heeft gelezen, beweegt hem, om daarvan zoo spoedig mogelijk eene aankondiging te schrijven, in de hoop, dat dezelve eenigzins zal kunnen medewerken, om het debiet van een werk te bevorderen, dat door deszelfs hoogstbelangrijken inhoud en levendigen stijl algemeen gelezen verdient te worden. Een ontelbaar aantal romans en verhalen worden dagelijks in onze taal overgebragt, hetzij ze van meerder of mindere waarde mogen zijn. Rec. hoopt, dat de uitkomst zal leeren, dat ons publiek ook voor degelijker lectuur nog den smaak niet heeft verloren, en dat een boek, als het onderhavige, dien opgang zal mogen maken, waarop het in een beschaafd land, waar kennis op prijs wordt gesteld, aanspraak heeft.
Het tijdperk der geschiedenis, hetwelk de Hoogleeraar schlosser zich ter behandeling heeft gekozen, is belangvol en rijk aan gewigtige gebeurtenissen, aan groote namen van verschillenden aard, aan veranderingen in den geheelen maatschappelijken, politieken, letterkundigen toestand van Europa. Het begint met den Spaanschen successie-oorlog, waar de namen van eugenius en marlborough onze aandacht trekken, en met den Noordschen oorlog, waarin peter de groote en karel XII in al hunne goede en kwade eigenschappen ten tooneele treden. Frederik de groote in al de kracht van zijn genie, lodewijk XV in al de zwakheid van wellustigheid en zedeloosheid, of katharina II, de merkwaardige beheerscheres van een groot rijk, de strijd tusschen Engeland en Amerika, en de Fransche revolutie met al hare gruwelen en gevolgen, zietdaar slechts eenige groote punten, waarop het oog zich bij het noemen van de geschiedenis der achttiende eeuw als onwillekeurig vestigt.
Er bestaan intusschen verschillende wijzen, waarop deze geschiedenis kan worden behandeld; maar die, welke schlos- | |
| |
ser gekozen heeft, is voorzeker wel diegene, waardoor de geschiedenis inderdaad de leermeesteresse der wijsheid worden kan. ‘Het hoofddoel bij het schrijven van dit werk was,’ zoo luiden de woorden des Hoogleeraars, ‘om den zamenhang der staatkundige gebeurtenissen uit (met) de wijzigingen van het huiselijke en burgerlijke leven aan te toonen, dus den geheelen uitwendigen vorm der beschaafde maatschappij van onze dagen, benevens den voortgang der inwendige beschaving en de voornaamste veranderingen in dat gedeelte der letterkunde, hetwelk den geleerde niet uitsluitend aangaat, te ontwikkelen.’ Geene gemakkelijke taak voorzeker, maar het middel, niet alleen, om ons den geest der geschiedenis te doen kennen, om ons den voortgang en ontwikkeling der beschaving te doen opmerken, maar ook, om ons de geschiedenis van onzen eigen leeftijd te doen begrijpen, om ons den maatschappelijken toestand te verklaren, waarin wij zelve leven, en ons op oorzaken te wijzen, wier gevolgen nog voortduren. Er is misschien in de nieuwere geschiedenis geene eeuw aan te wijzen, waarin de geheele maatschappij in hare verschillende betrekkingen zoo vele veranderingen heeft ondergaan, als in de achttiende; en wij behoeven de inleiding van schlosser slechts te lezen, waarin hij met korte woorden het kenmerkende van ieder tijdperk opgeeft, dat hij achtereenvolgens zal behandelen, om daarvan levendig doordrongen te zijn. Het gezegde van lodewijk XIV: L'état, c'est moi! was in het begin dezer eeuw nog de stelregel, waarnaar schier alle regeringen handelden, terwijl de volken het zich lijdelijk getroostten; hoe veel moest er gebeuren, hoeveel veranderd en ontwikkeld worden, voor dat de souvereine magt des volks het beginsel kon
worden, van waar men uitging, het gezag, dat alleen werd erkend, en dat brooddronken en teugelloos met alles kon spotten, wat voorheen als heilig of eerwaardig werd beschouwd! Hoe belangrijk is het voor hem, wien het lot, de beschaving en ontwikkeling des menschdoms ter harte gaat, voor hem, die uit het voorledene voor het tegenwoordige en voor de toekomst wil leeren, hier den gang der gebeurtenissen, den gang van den menschelijken geest na te gaan, oorzaken en gevolgen te verbinden, en te onderzoeken, wat in zulk eenen tijd van beweging ten goede, wat ten kwade heeft gewerkt!
En zietdaar, wat schlosser in zijne Geschiedenis
| |
| |
tracht te doen; zietdaar, wat het aantrekkelijke van zijn boek uitmaakt, en het ook door hem met hooge belangstelling zal doen lezen, die met de gebeurtenissen zelve gemeenzaam bekend is. In dit eerste Deel der vertaling vindt de Nederduitsche lezer reeds iets daarvan, maar naarmate hij verder komt, zal hij het gewigt van die beschouwingen duidelijker leeren inzien.
Na eene Inleiding, die over het doel, de verdeeling en wijze van bearbeiding de noodige inlichtingen geeft, en verder een overzigt behelst van den staatkundigen toestand van Europa bij het eindigen van de zeventiende eeuw, begint de Schrijver in het eerste Hoofdstuk der eerste Afdeeling terstond met de beschouwing van den Spaanschen successie-oorlog. Met siksche trekken worden in eene eerste § de oorzaken van dezen krijg en de toestand der hoofdmagten, die daarin deel namen, geschetst, en daarbij regtmatige hulde toegebragt aan onzen willem III, van wien schlosser getuigt, dat hij zich nooit grooter betoonde, dan in deze laatste oogenblikken van zijn leven. De tweede § behelst de geschiedenis van den oorlog zelven; en zeker is zelden van deze gebeurtenissen zulk een helder, geleidelijk, levendig en boeijend tafereel opgehangen, waarin niet alleen de wapenseiten, maar ook de karakters der verschillende in dien oorlog werkzame personen zoo kennelijk zijn afgeteekend, dat wij hen als voor oogen zien. Een treffend kontrast maakt hier de traagheid en ellendigheid van het Duitsche rijk met de bekwaamheid en talenten van eugenius en marlborough; terwijl de toestand van het Spaansche hof en filips met niet minder krachtige trekken is afgemaald. Een derde §, over den vrede van Utrecht, Rastadt en Baden, besluit het eerste Hoofdstuk van dit belangrijke werk.
Het volgende Hoofdstuk handelt over den Noordschen oorlog; een niet minder belangrijk gedeelte der geschiedenis dan het voorgaande. Treffend is hier de teekening van karel XII, den heldhastigen, ridderlijken, maar tevens stijfkoppigen en dollen Koning van Zweden. Tegen hem over staat peter de groote, een man, moeijelijk om te beoordeelen, wiens talenten hier wel naar waarde worden geprezen, maar wiens list, wreedheid en tirannij toch ook met sterke kleuren worden geteekend, zoodat men zich als onwillekeurig gedrongen voelt, om met den Schrijver in te stemmen, als hij zegt: (bl. 310) ‘Ook bij peter be- | |
| |
vestigt zich de bekende ondervinding, dat zelfs bij de heroën de prijs, dien zij voor een' onsterfelijken roem en voor eene magt en glans, die meer menschen dan Gode welgevallig is, moeten betalen, van dien aard is, dat de bedaarde aanschouwer en de gewone mensch voor eene grootheid terugbeest, die den grooten hoop en dichters en redenaars met bewondering vervult.’ Bij peter intusschen gingen die onedele eigenschappen met veel groots en goeds gepaard, en als de man, die Rusland het eerst uit deszelfs barbaarschheid heeft teruggeroepen, zal hij altijd merkwaardig blijven en in de gevolgen een weldoener voor zijn land moeten genoemd worden, al is het dan ook, dat zijne tijdgenooten dikwijls veel van zijne woestheid hadden te lijden, en dat zijn persoonlijk karakter vele onedele trekken bezat. Maar dergelijk eene vergoeding had augustus II van Polen niet. Het is een bedroevend schouwspel, dat de verregaande zedeloosheid, de jammerlijke verkwisting, de geheele armzaligheid van dezen Vorst en zijn' gunsteling flemming ons oplevert, en het hart bloedt bij het zien van de gewetenlooze uitzuiging, waaraan het volk in die dagen blootstond, ten einde schatten
op te brengen, die in overdaad en wellust werden verkwist. De haren rijzen ons te berge, wanneer wij zien, dat aan het hof van dien ellendeling de onbeschaamdste losbandigheid zoo zeer alle palen te buiten ging, dat hij zich niet ontzag, bij een bezoek van den Koning van Pruissen, dezen met deszelfs zoon in een vertrek te geleiden, waar de Gravin orselska, zijne natuurlijke dochter en tevens zijne meest begunstigde minnares, geheel naakt op eene sofa lag. Geheel verschillend was het karakter van frederik willem I van Pruissen; maar ofschoon zeker zijne spaarzaamheid tegen de verkwisting van anderen gunstig afstak, zoo staan toch ook zijne kleingeestigheid en bekrompenheid, zijne onbeschaafdheid en willekeurigheid hier op de regte wijze geteekend.
Rec. heeft aldus slechts eenige hoofdtrekken aangestipt van datgene, wat men in dit belangrijke en onderhoudende boek kan vinden. Het ontleent een nieuw belang daaruit, dat het geheel uit de bronnen is geput, en door aanhalingen van gelijktijdige Schrijvers den lezer nog beter in staat stelt, om over den geest des tijds zelf te oordeelen. Het is in eenen krachtigen, kernachtigen stijl geschreven. Schlosser schroomt niet, zich van tijd tot tijd van woorden en uit- | |
| |
drukkingen te bedienen, die misschien een ander als te plat zoude verwerpen; maar dit gebeurt vooral dàn, wanneer verontwaardiging zijne pen bestuurt, en de zedelijkheid van zijn werk (indien Rec. zich zoo mag uitdrukken) wint er bij. De Vertaler, die zich loffelijk van zijne niet gemakkelijke taak heeft gekweten, heeft met regt begrepen, dat eigenaardige van schlosser's stijl niet te moeten wegnemen. Hij ga op den ingeslagen' weg voort, en levere ons spoedig het vervolg! Rec. hoopt en vertrouwt toch, dat deze onderneming genoegzamen bijval zal vinden. Ook voor onze leesgezelschappen (althans voor de betere onder deze) is dit boek eene zeer geschikte lectuur. Het zou ons van den smaak van ons publiek spijten, indien het voor zulk een werk geenen zin meer had, en het zou een slecht bewijs zijn voor de degelijkheid onzer lezende klasse. Schlosser, die, getuige zijne gunstige beoordeeling van de Archives van den Heer groen van prinsterer (in de Heidelberger Jahrbücher), ook het goede onzer historische literatuur op prijs weet te stellen, ondervinde het, dat ook wij de verdiensten van den Duitschen Geschiedkundige naar billijkheid weten te waarderen!
Enkele zinstorende drukseilen hadden wel mogen worden opgeteekend. Overigens is de uitvoering van dit werk eenvoudig en goed. Een ruim debiet beloone de onderneming des Uitgevers! |
|