| |
Verhandeling over de besmettelijke Longziekte van het Rundvee en de maatregelen en middelen om dezelve af te weren en te stuiten, door J. van Hertum, 's Rijks Veeärts der eerste klasse te Zierikzee. Te Zierikzee, bij P. de Looze. 1839. In gr. 8vo. 99 Bl. f 1-:
Dit geschrift behandelt een onderwerp, waarin elk, die het met het Vaderland wél meent, belang stelt. De besmettelijke longziekte onder het rundvee, die in de laatste zes jaren tot verscheidene streken van Oud-Nederland doorgedrongen is, heeft reeds vele duizende
| |
| |
stuks rundvee weggesleept en menige veehouders jammerlijk doen verarmen. Men zal dus ongetwijfeld den bekwamen Veeärts van hertum dankzeggen, dat hij over dit aangelegen onderwerp zijne gedachten heeft medegedeeld in een opstel, hetwelk evenzeer van zijne kunde getuigt, als het zich door verstaanbaarheid en beknoptheid onderscheidt. In de inleiding maakt ons de Schrijver met de geschiedenis dezer ziekte bekend, waarvan de eerste bepaalde narigten eerst in de zeventiende en achttiende eeuw voorkomen. Zij woedde in 1743 en sedert dien tijd in Zwitserland, en in de laatste helft der achttiende eeuw herhaalde malen rondom Parijs en in verschillende streken van Duitschland. Bij ons echter vindt men van haar vroeger geen gewag gemaakt, en zij verscheen eerst in 1833 in Noord-Nederland. De Verhandeling zelve bestaat uit twaalf Hoofdstukken. Het eerste bevat eene bepaling der ziekte; juister gesproken handelt het over de benamingen, waardoor men haar aanduidt, onder welke de Schrijver aan die van besmettelijke longziekte, of peripneumonia exsudativa contagiosa, de voorkeur geeft. Het tweede handelt over den aard der ziekte; zij bestaat, volgens den Schrijver, in eene geheel bijzondere, eigenaardige ontsteking der longen en meestal ook van het borstvlies, die zoodanig eene ziekelijke verandering of ontaarding van het weefsel der longen ten gevolge heeft, als men bij geene andere longontsteking aantreft. Deze ontsteking gaat met koorts en doorzweeting van stolbare vezelstof gepaard. In het derde Hoofdstuk wordt de gang der ziekte beschreven, d.i., haar voortgang en verspreiding onder het rundvee, waaraan zij alleen eigen is, terwijl zij bij andere huisdieren niet wordt waargenomen. Het vierde Hoofdstuk handelt over de onderscheiding en de verschijnselen der
ziekte. Deze verschillen, naar mate de vorm der ziekte meer zuiver ontstekingachtig of wel asthenisch is. In het eerste geval is het beloop der ziekte veel sneller, en het dier sterft na vijf of zes dagen; onder den laatsten vorm schijnt de ziekte in ons Vaderland het meest voor
| |
| |
te komen, en duurt drie of vier weken; de koorts is dan in den aanvang minder merkbaar; er ontstaan op het laatst zuchtige gezwellen, en de buik is trommelachtig opgezet. In beide vormen nogtans zijn vele verschijnseis dezelfde; een krampachtige hoest, verminderde eetlust, eene ruischende beweging in de longen, die men gewaar wordt als men het oor achter de schouders legt, en die eerst op de lijdende zijde heviger gehoord wordt, maar vervolgens alleen aan den tegenovergestelden niet aangedanen borstwand wordt waargenomen; hoe meer de verstoringen in de longen toenemen, hoe beperkter de plaats wordt, waar zich het geluid laat hooren. Het haar is stroef en zonder glans, en staat vooral op den rug en aan de schouders op eene zeer eigenaardige wijze overeind. Ten laatste vermagert het rund plotseling, de ademhaling wordt snel en benaauwd, en het dier sterft onder stuiptrekkingen of door uitputting van krachten. Het vijfde Hoofdstuk handelt over de verschijnselen bij de gestorvene dieren. De ziekelijke veranderingen, die men na den dood waarneemt, bepalen zich niet alleen tot de borstholte, maar zijn toch vooral in de longen zigtbaar. Het weessel der longen heeft zijne natuurlijke sponsachtige hoedanigheid verloren; de longen zijn niet alleen aanmerkelijk vergroot, maar hare zwaarte is somtijds op eene onbegrijpelijke wijze vermeerderd, daar zij dikwerf het zes- en tiendubbele gewigt van derzelver natuurlijke zwaarte verkrijgen; eene taaije, geelachtig witte, stolbare vezelstof bedekt hare oppervlakte en vervult de longcellen. Zoodanig vertoonen zich de longen vooral, wanneer de ziekte zich reeds vóór den dood volkomen ontwikkeld had en een' acuten loop volgde. Bij runderen, die na langer tijdsverloop aan deze ziekte bezwijken, in die gevallen, waarin zij meer asthenisch was, vertoonen de longen zich dikwerf in eenen graauwachtig netvormige zelfstandigheid veranderd, somtijds bijna verteerd,
zoodat het schijnt alsof er geene longen meer voorhanden zijn. Het zesde Hoofdstuk behelst een onderzoek aangaande de oorzaken der ziekte. Welke
| |
| |
ook de eerste werkende oorzaken geweest mogen zijn, die deze ziekte oorspronkelijk deden ontstaan, thans kan men derzelver voorkomen noch aan weêrsgesteldheid, noch aan inrigting der stallen, noch aan verpleging, voeding en onderhouding van het vee toeschrijven. Men ziet haar dikwerf te voorschijn komen op boerderijen, waar de stallen ruim zijn ingerigt en het vee rijkelijk gevoed en wel verzorgd wordt; terwijl daarentegen andere streken in de nabijheid der eersten, waar het vee slecht gevoed en in naauwe onzuivere stallen wordt opgesloten, geheel daarvan verschoond blijven. De Schrijver toont uit overtuigende voorbeelden aan, dat zich de ziekte door besmetting verspreidt, en dat zij in ons Vaderland ook door besmetting aangebragt is. Zij ontstond het eerst in eene gemeente in Gelderland niet ver van de Pruissische grenzen, verspreidde zich vervolgens in de omstreken van Nijmegen, Doesburg enz., en, na twee jaren achtereen alleen in Gelderland geheerscht te hebben, sloeg dezelve in December 1835 en Januarij 1836 naar de provincie Zuid-Holland over. Dat zij van elders naar ons is overgebragt, wordt des te aannemelijker, omdat zij sedert lang in de nabijheid onzer grenzen heerschte. - Het zevende Hoosdstuk behelst eenige denkbeelden omtrent den aard en de eigenschappen der smetstoffe. Over dit onderwerp weet de Schrijver weinig bepaalds te zeggen. Belangrijk zijn intusschen de proefnemingen van Prof. vix te Giessen, welke leeren, dat de longziekte door inenting inderdaad aan gezonde runderen kan worden medegedeeld. - In het achtste handelt de Schrijver over de onderkenning der zickte, en vergelijkt dezelve te dien einde met andere ziekten, waarmede men haar veelligt zou kunnen verwisselen. - Het negende bevat eenige weinige woorden over de voorzegging bij de
longziekte, welke de Schrijver over het algemeen als zeer ongunstig stelt, nogtans de kenteekenen, die eene aanvankelijke beterschap aanduiden, beknoptelijk opgevende. Het tiende Hoofdstuk handelt over de geneeswijze en de geneesbaarheid der longziekte in het al- | |
| |
gemeen. De geneeswijze, in den Algemeenen Konst- en Letterbode van 4 Mei en 14 Dec. 1838 door den Heer van elburg aanbevolen, keurt onze Schrijver af; in den acuten vorm komt wel in den beginne eene aderlating te pas, maar in den asthenischen vorm zal dezelve slechts zelden aangewezen zijn en dan nog matig moeten wezen. Asleidende uitwendige prikkels, inwrijvingen van eene zalf, door den Duitschen Veeärts walch aanbevolen, en uit braakwijnsteen, poeder van Spaansche vliegen, euphorbium, basilicum-zalf en terpentijn-olie bestaande, op de vooraf kaal geschorene borstwanden, en voorts eene, naar gelang der verschijnselen en het beloop gewijzigde, inwendige behandeling, verdienen, volgens hem, meer vertrouwen; hoezeer hij evenwel in de toediening van geneesmiddelen weinig voordeel ziet, en dezelve, wegens het gevaar, dat daarbij door de verdere verspreiding der ziekte ontstaat, doorgaans meent te moeten afraden. Alle pogingen moeten, volgens hem, daarheen gerigt worden, om het contagium te vernietigen, hetwelk door geene geneesmiddelen kan geschieden. ‘Het eenige en afdoende middel, om daartoe te geraken, is: dat wij alle werkelijk zieke en besmette runderen onverwijld dooden of afslagten, onder behoorlijke voorzorgen opruimen, en vervolgens de stallen en alle voorwerpen, welke met de smetstof bezoedeld kunnen zijn, naauwkeurig zuiveren of vernietigen,’ (bl. 80.) Op dit beginsel berust ook, hetgeen de Schrijver in het elfde
en twaalsde Hoofdstuk voordraagt, welke handelen over de maatregelen en middelen van policie, welke tot afwering der longziekte in ons Vaderland kunnen en behooren aangewend te worden, en de maatregelen en middelen, om de longziekte in ons Vaderland te stuiten en uit te roeijen. Wij wenschen in het belang van ons Vaderland, dat deze denkbeelden en voorgestelde maatregelen door de Regering behartigd en opgevolgd mogen worden, al moge de Schrijver ook eens in sommige opzigten wat te ver gaan. Dat b.v. de besmetting door runderen, welke de long- | |
| |
ziekte doorgestaan hebben en voor hersteld doorgaan, nog maanden lang en misschien wel zoo lang dezelve leven, aan gezond vee, waarmede zij in aanraking komen, zou kunnen worden medegedeeld, (bl. 67) is eene stelling, die wij uit algemeene gronden van pathologie geneigd zijn te betwijfelen, osschoon de Schrijver haar eene daadzaak noemt, welke door de dagelijksche ondervinding overal is bewaarheid gevonden. Doch waar men, met te weinig te doen, alles veelligt bederven zou, is er minder vrees om te ver te gaan. De zaak is dringend en eischt spoedige en krachtige maatregelen. |
|