Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGrondbeginselen der ziektekundige Ontleedkunde. Door G. Andral, Hoogleeraar in de faculteit der Geneeskunde te Parijs. Uit het Fransch, naar de tweede Uitgave, door E.C. Buchner,Ga naar voetnoot(*) Dr. in | |
[pagina 419]
| |
de Natuurlijke Wijsbegeerte en Geneeskunde te Amsterdam. Iste Deel. Algemeene ziektekundige Ontleedkunde. Te Amsterdam, bij S. de Grebber. 1838. In gr. 8vo. VIII, 333 bl. f 3-90.Uit een gedeelte der Voorrede van Dr. e.c. buchner, waar hij zich, zonder dit zoo dadelijk te willen zeggen, over de onderneming van dezen arbeid als 't ware tracht te verontschuldigen, wordt bij Rec. bevestigd, hetgeen hij reeds meermalen meent opgemerkt te hebben, dat bij velen onzer kuns oefenaren het beoefenen der ontleedkundige Ziektekunde nagenoeg zoo veel geldt, als der leer van broussais geheel toegedaan te wezen. Het is of de Heer buchner vreest, dat, bij het hooren van den naam van ziektekundige Ontleedkunde, men, zonder navraag, dadelijk tegen het werk van andral en zijne vertaling vooringenomen zal wezen, even of zulk een arbeid alleen het uitvloeisel van eenen in de leer van broussais ingewijden kan zijn. Opdat het onderhavige werk niet ongehoord moge veroordeeld worden, wordt bij de vermelding van andral's naam terstond gezegd, dat hij wel uit de Fransche School is voortgesproten, weleer onder den invloed van broussais gestaan, maar als 't ware zich geëmancipeerd heeft. Indien andral vroeger onvoorwaardelijk broussais gevolgd ware, maar zich later met zulken arbeid van de vroegere banden losgemaakt had, het zoude hem tot niet minder eere verstrekt hebben. Mogten zij even zoo vrijzinnig wezen, of nog worden, indien dit mogelijk is, die geen onderscheid weten te maken tusschen het nasporen der ziekelijke overblijfsels van den mensch aan de hand der natuur en het verklaren der ziekelijke ontaardingen uit het eenzijdig gezigtpunt der irritatieleer! Wie zoude in elk geval wel | |
[pagina 420]
| |
het meest den weg der eenzijdigheid bewandelen, - hij, die alles uit het eenzijdige der irritatieleer wil verklaren, of hij, die, met versmading van den arbeid van bichat en die zijn voetspoor zijn gevolgd, in een zamengesteld geneeskundig voorschrift den eindpaal der geneeskundige volkomenheid meent bereikt te hebben? Dit is zeker, dat, wanneer ook de ziektekundige Ontleedkunde steeds veel te wenschen zal overlaten, hare beoefening reeds veel meer voordeel heeft aangebragt, dan een aantal, zelfs in keurig Latijn, hetwelk een cicero en celsus mogelijk nog met een cura ut valeasGa naar voetnoot(*) zouden groeten, geschrevene waarnemingen, wier eenigste grondslag is: post hoc, propter hoc. - Nog onlangs kon men den geest van dezen of genen Geneeskundige zien doorstralen, bij den gerezen twist tusschen eenen Hoogleeraar in de Geneeskunde met zijnen Recensent: over de overeenkomst en het verschil tusschen de Jicht en Scrophulosis, vooral met betrekking tot de Longtering. In die beoordeeling (Rec. ook der Rec. XXXI. D. No. 6.) leest men onder anderen: ‘Die met de practische Geneeskunde vertrouwelijk omgaan en met al hare vereerders kennis wil blijven houden, moet zich van eenen al te vertrouwelijken omgang met hare gezusters’ (wie zijn die Dames met name?!) ‘zelfs in de snipperuren trachten te onthouden.’ Uit den aard van den strijd kan men hier niet wel denken aan die gezusters, om het woord van den Rec. te behouden, waarvan cicero zegt: secundas res ornantGa naar voetnoot(†), maar zal men waarschijnlijk onder anderen hier ook de ziektekundige Ontleedkunde enz. te verstaan hebben. Het schijnt dus de Praxis medica, de zoogenoemde praktijk, te zijn, waarbij men nagenoeg blijven moet, praktische waarnemingen lezen, waarnemingen schrijven; maar het waargenomene bij het leven | |
[pagina 421]
| |
verder, na den dood, met het mes in de hand, te vervolgen, en, hoe schraal ook de oogst dikwijls moge uitvallen, onverdroten weder bij dergelijke gelegenheid aan het werk te gaan, zoude dit ook een al te vertrouwelijke omgang genoemd kunnen worden? Met den Heer buchner stemmen wij toe, dat de Geneeskunde niet alleen als wetenschap, maar ook als kunst aan de ziektekundige Ontleedkunde vele waarheden en ontdekkingen van daadzaken verschuldigd is. Ook verder, wanneer hij zegt: Tot bewijs hiervan behoeven wij slechts te denken aan de betere en naauwkeurigere kennis, die wij in de laatstverloopene jaren hebben verkregen aangaande de ziekten der werktuigen van de ademhaling en van den bloedsomloop, en de op deze kennis steunende geneeskundige behandeling.Ga naar voetnoot(*) Tegen dit laatste gezegde hebben wij echter, der waarheid getrouw en elk het zijne willende geven, eenige bedenking. Zoo als het daar gelezen wordt, zoude men vermoeden, dat men in de behandeling dezer ziekten, voor de lijders, het al verre gebragt had, vooral waar men de trompet, bij de aankondiging van het werk van ramadge, zoo sterk heeft hooren steken. Het ware te wenschen, dat men zulks van vele zulke verderfelijke ziekten, als de knobbel-longtering, de zoogenoemde keeltering, de uitzetting van het hart, enz. zeggen kon. Is men echter tot dusverre weinig gevorderd, om deze gebreken, in zekere tijdperken bijna ongeneeslijk geworden, te heelen, de Geneeskundige, die langs dezen weg zijne kunst beoefenen mag, zal juist door die verkregene kennis zijnen lijderen een aantal proefnemingen besparen, waarmede de practici tot dusverre der kunst geen voordeel gedaan, maar den lijder menig bitter uur vóór den doodstrijd bezorgd hebben. | |
[pagina 422]
| |
Niemand neme dit gezegde als eene ingewikkelde beschuldiging. Elke poging tot redding, ter goeder trouw in het werk gesteld, is vrij van verdenking. Die echter herhaalde malen, b.v. bij longtering, de ontaardingen van de longen en de ziekelijke aandoeningen van het darmkanaal onderzocht heeft, zal eindelijk tot de overtuiging komen, dat in het laatste, ja reeds in het tweede tijdperk dezer ziekte, een aantal geneesmiddelen niet alleen geen heil aanbrengen, maar dat zij den lijder zelfs onnoodig kwellen zullen, en dat in deze gevallen het eenigste en beste middel verzachten is. Zulk eene wijze van handelen, eene omzigtige behandeling in vele ziekten, is of wordt alleen de vrucht van de beoefening der ziektekundige Ontleedkunde, die echter ook wederom binnen zekere grenzen behoort te blijven of teruggebragt te worden. Nooit moet men bij het kille beeld des doods vergeten, dat het slechts eene flaauwe tint van den vroegeren gloed des levens is. De veranderingen door ontsteking na den dood kunnen nooit opheldering geven over de oorspronkelijke verandering des bloeds bij de ontwikkeling en den voortgang der ontsteking.Ga naar voetnoot(*) Die echter niet bloot ziektekundige Ontleedkunde in de ontleedzaal beoefent, maar zich slechts daarheen begeeft, om, in vergelijking met hetgeen hij, bij het leven, aan het ziekbed zag en opteekende, nog eenige vragen aan de overblijfsels der ziekte in de veranderde bewerktuiging te doen, die zal niet bij de koude beschouwing des doods alleen blijven stilstaan, maar tevens bewaard worden voor die speculative, tot nog minder leidende bespiegelingen, die, terwijl zij eene onzigtbare kracht als eene schaduw volgen, door een dwaallicht al verder en verder van het regte spoor op ongebaande vlakten asdwalen. Wat nu de aanleiding ter vertaling van dit werk be- | |
[pagina 423]
| |
treft, voor velen der genen, zoo als zij zich voordoen, die niet gunstig voor de beoefening der ziektekundige Ontleedkunde gestemd zijn, zal zij voor overtollig gehouden worden. De meesten onder dezen kunnen ook geacht worden geene vertaling te behoeven, omdat zij der Fransche taal magtig genoeg zijn. Voor diegenen, welke dezelve niet verstaan, zoude de vraag kunnen geopperd worden, of zij in het geheel wel vatbaar zijn voor het onderwijs, hetwelk in zulke boeken weggelegd is. Deze arbeid van andral vooronderstelt toch eene zekere mate van ontleed- en natuurkundige kennis, welke voor het tegenwoordige nog niet algemeen aangetroffen wordt. Men zoude derhalve den inhoud van dit werk als voor velen onzer Heelkundigen te hoog kunnen achten. Let men echter op den gunstigen invloed, welken onder anderen de Klinische School te Amsterdam en de Geneeskundige Militaire School te Utrecht op de verspreiding van ontleed- en natuurkundige kennis uitoefenen, waardoor derzelver kweekelingen voor die der Hoogescholen in geenen deele behoeven onder te doen, dan laat zich verwachten, dat door den tijd de zucht ter beoefening van de ziektekundige Ontleedkunde meer algemeen zal worden. Daartoe kan dan ook het gebruik van dit werk medewerken en den lust tot zulke nasporingen bevorderen. Wij hopen derhalve, dat de Heer buchner genoegzame aanmoediging zal vinden, om dezen arbeid, door de vertaling ook van het tweede Deel, te voltooijen. Wanneer dit tweede Deel het licht zal zien, en de Uitgever ons hetzelve doet toekomen, zullen wij op de geheele beoordeeling van den inhoud dezes werks terug komen. De vertaling schijnt ons welgelukt te zijn. Vooralsnog kan men zich met den Vertaler vereenigen, dat het werk van andral een der beste mag genoemd worden, vooral om de orde, welke bij de zamenstelling in acht genomen is, en die men in andere niet minder voortresselijke werken wel eens mist. Daarmede willen wij echter niet gezegd hebben, dat men de verdeeling | |
[pagina 424]
| |
van den Schrijver, in dit eerste Deel, bevattende de algemeene ziektekundige Ontleedkunde, voor de eenigste en beste moet houden. Die verdeeling is deze: Iste Afd. Afwijkingen in den bloedsomloop. 2. Afwijkingen in de voeding. 3. Afwijkingen in de afscheiding. 4. Afwijkingen in het bloed. 5. Afwijkingen in de zenuwwerkzaamheid. Er zijn tegen deze verdeeling al aanstonds bedenkingen te maken. De afwijkingen in den bloedsomloop en van het bloed zelf staan in zulk een naauw verband, dat, wanneer men elk onder eene afzonderlijke afdeeling wilde brengen, zij elkander onmiddelijk volgen moesten. De omloop van het bloed, de gesteldheid van het bloed en de zenuwverrigtingen maken als een groot geheel uit, welks drie afdeelingen tot elkander in het naauwste verband staan. Zij oefenen op de voeding den grootsten invloed, even als de voeding wederom op hare onderhouding werkt. Welke bedenkingen men echter tegen deze verdeeling moge in te brengen hebben, zij geeft aanleiding tot eene geleidelijke volgorde, en dit is reeds veel voor eenen tak, waar overvloed van stof is, die, zal zij bruikbaar worden, eene behoorlijke rangschikking vordert. Hiermede heeft in elk geval andral een begin gemaakt, en daardoor zich groote verdienste verworven. |
|