Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 390]
| |
Het is voor hem, die geroepen wordt, om een gedeelte van al de dichtstukken en dichtbundels te lezen, welke er bijna maandelijks uitkomen, een wezenlijk genoegen, wanneer hij, te midden van al de onbeduidende of slechte verzen, waarmede men ons overhoopt, van tijd tot tijd iets goeds en meer dan middelmatigs aantreft. Vooral is dat aangenaam, wanneer hij als Recensent moet optreden; want te prijzen is verkieslijker, dan te laken. Jammer maar, dat een Recensent tot het laatste zoo dikwijls gedwongen wordt! Het lezen van de Gedichten van den Heer g. ten bruggencate, hz. verschafte Rec. dusdanig genoegen, en het is hem een aangename pligt, van den gunstigen indruk rekenschap te geven, dien dit bundeltje op hem gemaakt heeft. Wij moeten den Schrijver daartoe zijne plaats aanwijzen bij onze Dichters. Hij behoort niet tot de stouten en verhevenen, maar tot de zoetvloeijenden en bevalligen. Hij zoekt niet door vreemde wendingen, gedrongenheid, gezwollenheid, levenszatheid, effect te doen, maar drukt, in natuurlijke, ongekunstelde taal, natuurlijk, ongekunsteld gevoel uit. Hij is in aanleg en trant den bevalligen gevoeligen hölty verwant, uit wiens gedichten wij hier meer dan ééne vertaling aantreffen. Een groot gedeelte van den inhoud der verzameling bestaat uit landelijke dichtstukjes, en in deze is de Dichter ook zeker het gelukkigst geslaagd. Zijne Morgen- en avondzangen, herfst- en lente- en winterliederen munten door zoetvloeijendheid, eenvoudigheid en bevalligheid uit, en geen gevoelig beminnaar der natuur zal ze zonder een streelend gevoel van genoegen lezen. Wij willen ten minste hopen, dat al dat schijnbaar verhevene, dat uitheemsche en vreemde, dat bij velen onzer jongere Dichters thans in de mode is, dien smaak voor het naïve en eenvoudige (het ongekunsteld eenvoudige) nog niet hebbe weggenomen. Het spreekt van zelf, dat in dergelijke stukjes zuiverheid van taal en gelukkige keuze van woorden een onmisbaar vereischte is, en ook daarin is ten bruggencate meestal gelukkig geslaagd. Hij blijft gewoonlijk even ver van het platte en ondichterlijke, als van het gezwollene verwijderd, en slechts van tijd tot tijd stuit men op minder goede of minder gelukkige uitdrukkingen, b.v. wanneer hij den winter laat slinken (bl. 103.) Behalve deze landelijke stukjes zijn er ook anderen, romances of dichtstukjes, onderscheidene onderwerpen behan- | |
[pagina 391]
| |
delende. Na den lof, dien wij den Dichter hebben toegezwaaid, zal hij het wel niet ten kwade duiden, dat Rec. deze als over het algemeen minder goed gelukt beschouwt. De Eendragt b.v. is veel te lang en te gerekt. Ook de romances missen dat boeijende, hetwelk deze moeijelijke dichtsoort behoort eigen te zijn, indien zij zal behagen. Dat geldt ook van de Vaderlandsche romances, waarvan tollens vroeger wel het gelukkigste voorbeeld heeft gegeven, maar die bij de meeste anderen over het algemeen iets zeer eenzelvigs en vervelends verkrijgen. Onder de stukjes, die na de landelijke gedichtjes uitmunten, behoort, naar het oordeel van Rec., Mozes dood. Er heerscht ook daarin eene eenvoudigheid, die tevens iets statigs en ernstigs bezit, geheel voegende aan het onderwerp. Ziet hier, als proeve, eenige regels uit den aanvang: o Eedle man, die ginds naar Nebo's top
Uw gangen rigt, gehoorzaam aan uw' God,
Wat stijgt gij kalm ten steilen bergspits op!
Hoe rustig nog volvoert gij 't hoog gebod!
Verzilverde ook de tijd uw achtbaar hoofd,
Geen ouderdom drukt uwe kracht ter neêr;
Uw boezemgloed is geenszins uitgedoofd;
Uw geest steeds vlug en vaardig, als weleer.
Verheven ernst rust op uw sier gelaat;
Een heilig vuur straalt uit uw helder oog, enz.
of, uit hetzelfde vers, eene beschrijving van Kanaän: Een stroom, ontweld aan Libans boschrijk oord,
Door beek bij beek gevoedsterd in zijn vaart,
Stuwt zich met kracht door 't lagehend landschap voort,
En schenkt er vreugde en vruchtbaarheid aan de aard.
De dalen zijn met jeugdig groen bekleed,
Waarop het rund zich dartelend vergeet;
De gele halm is voor den oogst gereed,
En buigt zich reeds door 't zware van den last;
De wijngaardrank siert iedren heuveltop,
En biedt den lust haar purpren trossen aan;
De hooge palm rijst bij de bergkruin op,
En boeit het oog door 't heerlijk groen der blaân;
De olijvenstam, omringd van spruit bij spruit,
Bukt nederwaarts met kostelijke vrucht;
| |
[pagina 392]
| |
De vijg strekt gul haar breede blaadren uit,
En biedt haar schaauw bij zoele zomerlucht.
Dat er ook in deze regels enkele vlekjes zijn, heeft Rec. door het onderstrepen der woorden doen gevoelen. Maar over het algemeen zijn zij goed gelukt, en kunnen als proeve strekken van hetgeen men hier vindt. Wij wenschen het lieve bundeltje in vele handen. |
|