Het Nederlandsch Burgerlijk Wetboek uit deszelfs beginselen verklaard, en met de bepalingen der Fransche Wetgeving vergeleken, door Mr. W.H. van der Voort, Advokaat te Utrecht. Isten Deels Iste Stuk. Boek I, Titel I-XV, (Art. 1-384.) Te Utrecht, bij J. Altheer. 1838. In gr. 8vo. XII en 315 bl. f 3-:
De inrigting van dit werk is zoodanig, dat de Schrijver telkens het artikel of begin van het artikel der Nederlandsche wet opgeeft, voor zoo veel noodig is, om de daarop volgende aanteekening dadelijk verstaanbaar te maken, en dan weder telkens na den medegedeelden aanvang van het artikel, bij wege van aanteekening, zijne beschouwing mededeelt nopens den zin der wet en hare overeenkomst met of verschil van de bepalingen, niet van het Wetboek Napoleon in het bijzonder, maar van de Fransche wetgeving in het algemeen. De reden van dit laatste is, omdat men bij de opstelling en herziening der Nederlandsche wetgeving niet alleenlijk op het Wetboek Napoleon zelf heeft acht geslagen, maar tevens gelet op onderscheidene bijzondere Fransche wetten en op de Jurisprudentie van het Hof van Cassatie te Parijs.
Deze manier verdient allezins goedkeuring, en de bewerking tot dusverre getuigt van de oplettendheid en het helder inzigt des Schrijvers. Zoo wij ons in de identiteit niet vergissen, is de Heer Mr. w.h. van der voort echter reeds overleden. Nadere toetsing zullen wij dus uitstellen, tot hetzij meerdere, reeds afgewerkt liggende deelen in het licht verschenen zijn, of wel de arbeid des oorspronkelijken Auteurs door eenen anderen zal zijn voortgezet, en het werk alzoo volledig zal zijn geworden, of wel zoo volledig, als met de mogelijkheid bestaanbaar zal wezen.