Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 365]
| |
Boekbeschouwing.De Godgeleerdheid en de Omwenteling. Eene beschouwing van den invloed der hedendaagsche vorderingen in de godgeleerde wetenschappen op den slaatkundigen en zedelijken toestand der Volkeren. Naar het Hoogduitsch van Dr. K.G. Bretschneider. Vertaald en met eenige Aanmerkingen vermeerderd door H. Nieubuur Ferf, Schoolopziener en Predikant te Bergum. Te Leeuwarden, bij L. Schierbeek. 1838. In gr. 8vo. XX en 232 bl. f 2-40.Van het oorspronkelijk werkje, dat ten jare 1835 te Leipzig in het licht kwam, onder den titel: Die Theologie und die Revolution, oder die Theologischen Richtungen unserer Zeit in ihrem Einflusse auf den politischen und sittlichen Zusland der Völker, werd een breedvoerig verslag gegeven in de Godgeleerde Bijdragen, (1836) Xde D. bl. 341-366, door f.j. domela nieuwenhuis. Dit verslag, hetwelk ons vergunt van dit vertaalde stukje beknoptelijk te gewagen, deed geene vertaling bij ons te gemoet zien. Voor Duitschland moge het geschrift van bretschneider eenig belang hebben, en in zoo verre ook voor ieder, die de oogen slaat ook op hetgeen buiten het Vaderland plaats heeft; doch daarom is nog de vertaling niet noodig, daar het oorspronkelijke verkrijgbaar en verstaanbaar genoeg is. Wie aan eene vertaling uit het Hoogduitsch behoefte heeft, heeft misschien geene behoefte aan dit vertaalde werkje van bretschneider. Het werk is in twaalf Afdeelingen gesplitst. I. De staat der zaak, bl. 6-15. II. Het tegenwoordige en voorledene, bl. 15-36. III. Voorafgaande bedenkingen, bl. 37-67. IV. De Troon en de Roomsche Kerk, bl. 67-75. V. Het Protestantsch Supernaturalismus | |
[pagina 366]
| |
(Supra-) en de Troon, bl. 75-94. VI. De wetenschappelijke Godgeleerdheid en de Omwenteling, bl. 94-109. VII. De aard der staatkundige bewegingen van onzen tijd, bl. 109-125. VIII. Het oud kerkelijk Supernaturalismus en het godsdienstig ongeloof, bl. 126-159. IX. Eendragt tusschen het godsdienstig geloof en de wetenschappen, bl. 159-189. X. De Godgeleerdheid en de zedelijkheid, bl. 190-211. XI. Overzigt van het geheel, bl. 211-215. XII. Bijvoegsel. De Hegelsche Wijsbegeerte als geneesmiddel onzer Eeuw, bl. 215-232. Deze opschriften wijzen op zichzelve niet duidelijk aan, wat geleverd is. De hoofdsom van het geheele geschrift is: ‘De staatkundige bewegingen van onzen tijd zijn niet te wijten aan de godgeleerde verlichting, en kunnen evenmin door herstelling van de oudkerkelijke Godgeleerdheid gestild worden. Noch het Katholiek noch het Protestantsch Supranaturalismus kunnen als steunsel der Alleenheersching en middel tegen Volksregering beschouwd worden. De bemiddeling kan slechts mogelijk worden, wanneer men de Christelijke denkbeelden standvastig bewaart, maar de vormen van dezelve en de overgangspunten laat varen. Men moet verstandig hervormen, opdat er geene gewelddadige omwenteling worde daargesteld. Om alles in het kort zamen te trekken, behoort er in het algemeen een vrij onderzoek der waarheid naar alle kanten en in alle takken van wetenschap plaats te hebben. In den Staat vrijwillige afstand van alle willekeur. In de Kerk geruste en vredelievende inwilliging der wetenschappen, zonder ergens eene partij staatkundig te begunstigen. In de zeden, eindelijk, hoogachting van de zedelijke eigenschappen in het burgerlijk leven en in de openlijke betrekkingen; grondvesting van de deugd en de braafheid der volken, niet op onzekere of onbegrijpelijke leerstellingen, maar op de waarheid der zedelijkheid; ondersteuning derzelve door openlijke zeden en gebruiken; verwijdering van al datgene, wat het zedelijk gevoel des volks | |
[pagina 367]
| |
vervalscht en stomp maakt, en eindelijk handhaving van de wetten op de eerbiediging der Godsdienst, als het krachtigst middel, om de echte zedelijkheid bij alle leden der maatschappij duurzaam te bevorderen.’ - Zoo oordeelt bretschneider over de kwaal en het geneesmiddel. Zooverre dit oordeel zich tot de Duitsche Godgeleerdheid bepaalt, willen wij hem in het gerust bezit van dit zijn oordeel laten. Doch of nu de Vertaler wél heeft gedaan, dit boek in onze taal met bijvoegsels en wijzigingen in het licht te zenden, daarover zal wel verschillend geoordeeld worden. Naar ons inzien had hij alles moeten geven, zoo als bretschneider het in 't licht zond, of, zoo hij het voor onzen landaard geschikt had willen maken, had hij de Nederlandsche Godgeleerdheid, welke nog iets anders is dan de verlichte Godgeleerdheid van bretschneider, meer moeten doen uitkomen, dan nu is geschied, en van minder verlichte, maar niet minder hoogmoedige drijvers van hetgeen zij niet verstaan had hij geheel kunnen zwijgen. Doch dan had welligt van dit geheele boek van bretschneider in onze taal niets geworden. En welk nadeel zou dan ons godsdienstig publiek geleden hebben? Van harte zal ieder toestemmen hetgeen bl. 98 voorkomt: ‘Hij, die aan de Duitsche Godgeleerdheid het ontstaan of slechts de bevordering der Fransche Omwenteling toeschrijft, herinnert ons aan de fabel van den Wolf en het Lam, waar in de Wolf, bovenGa naar voetnoot(*) het Lam staande, hetzelve beschuldigt, dat het hem het water der rivier troebel maakte.’ Doch ook evenzeer zal elk Nederlandsch Godgeleerde weigeren, zijne Bijbelsche studie en geleerdheid te verwisselen | |
[pagina 368]
| |
met de denkbeelden (ideën) van bretschneider, bl. 178 v.v. Wanneer men niet voorstelt wat anderen uit de leere des Bijbels hebben gemaakt, om het even of zij oudkerkelijke Supranaturalisten of moderne Rationalisten zijn, maar jezus voordraagt zoo als Hij zich heeft geopenbaard en zijne Apostelen Hem hebben verkondigd, dan zal er zonder bretschneider's redmiddel wel geloof in de harten wonen, dat zich in zedelijkheid en ongemaakte vroomheid heerlijk zal openbaren. In de spelling der eigennamen verbetere men voor barth, bl. 8, bahrdt, voor dommela nieuwenhuis, bl. VII en 132, domela nieuwenhuis, voor volke, bl. 228 en 231, vatke, wiens aangehaald werk bij c. bethge, niet bedge, is uitgekomen. |
|