of moeijen, oudooms of oudmoeijen, tot de erfenis geregtigd zijn. Dat zij slechts met hunne ooms enz. geregtigd zijn, staat er, onzes inziens, alleen, omdat zij anders zouden zijn buitengesloten, en dus alleenlijk erven, si cum thiis suis concurrunt. Maar als dat geval nu plaats heeft, wat dan? Dan zijn ze niet, gelijk de geachte Schrijver de Wet, door invulling, verklaart, (2de Hoofdst., 1ste Afd. § 23, bl. 24-27) slechts tot een aandeel in de portie hunner ooms en moeijen geregtigd, maar integendeel, bij plaatsvervulling van hunnen vader of moeder, met die ooms en moeijen, tot de erfenis zelve. Volgens Art. 888 geeft plaatsvervulling aan den vertegenwoordigenden persoon het regt, om te treden in de plaats, in den graad en in de regten van dengenen, die vertegenwoordigd wordt. Zoo ras dus iemand bij plaatsvervulling voor zijnen vader of zijne moeder optreedt, wordt de nalatenschap gedeeld, even alsof die vader of moeder nog leefde: en hieruit vloeit voort, dat de eenvoudige en gemakkelijk te verstane bepaling van Art. 892 door den Schrijver, die er als 't ware verborgenheden in zocht, duister en onbillijk is gemaakt; terwijl de natuurlijke, aan ieder bij de eerste lezing van het artikel zich opdoende opvatting, welke hij bestrijdt, de éénig ware is. Dit blijkt nog nader uit Art. 893, waar de plaatsvervulling in alle gevallen, waarin zij wordt toegelaten, beschreven wordt als op dezelfde wijze te geschieden.
Welligt had het onderzoek verdiend, of men aan de uitdrukking legitime portie, en de berekening daarvan naar de zuivere waarde, ook het denkbeeld hechten moet, dat men, na behoorlijke bepaling der zuivere waarde des boedels, zonder eigenlijke scheiding, zou kunnen volstaan met uitkeering dier portie in gelden, ten behoeve der minderjarigen op het Grootboek te brengen, dan wel, of de scheiding onvermijdelijk is.
Bij de formulieren ontbreekt de Acte van teruggeving van een, bevorens in bewaring genomen, eigenhandig geschreven Testament.
In het 3de Hoosdst. 2de Afd. § 18, bl. 213, is mogelijk wat te sterk gesproken over het onverkoopbare van vaste goederen, waarvan minderjarigen medeëigenaars zijn, tenzij dezelve niet konden worden verkaveld. Doch dit is ook een duister punt in de Nieuwe Wetgeving. De Jurisprudentie is nog niet gevestigd.