ling eenmaal aangenomen zijnde, is het denkbeeld (welks waarde wij aan zijne plaats laten) niet zoo vreemd te achten. Het verwondert ons, dat de Schrijver niet gezegd heeft, dat dag en nacht, morgen en avond op de Maan tevens zomer en winter, lente en herfst zijn. Het werkje is anders een welgeschreven, vrij goed geordend overzigt van het voornaamste, dat voor een beschaafd, maar onsterrekundig publiek, van den wachter onzer aarde te zeggen valt. Het is wetenschappelijker, dan dat van zijnen stadgenoot oostkamp, die, schoon niet genoemd wordende, in een paar aanteekeningen teregt gewezen wordt. Wij
verlangden echter ook iets nopens den invloed van de maan op de aarde, met iets over ebbe en vloed. Het zal wel eene misstelling zijn, dat de beroemde herschel op bladz. 19 befaamd heet. Het maankaartje is te klein, om goed te kunnen zijn.
2. is het Iste stukje van eene Nederduitsche uitgave der Sphaerica van theodosius, waarop nog drie zouden volgen, blijkens het Voorberigt, geteekend 1 Julij 1836. Desniettegenstaande hebben wij het eerst onlangs ontvangen, en sedert niets meer gehoord van het voortzetten eener uitgave, waarvan wij het nut nog niet inzien.