schijnt ons toe de algeheele opgave te zijn, en in dit eerste Deel van nösselt's werk vrij wel bereikt te wezen. Hoezeer de meeste zaken Recensent natuurlijk bekend, ten deele zelfs overbekend waren, las hij ze toch zonder verveling, en somtijds, waar het eigen doel des werks meer bijzonder uitkwam, door uitvoeriger verhaal van hetgeen anders veelal maar aangestipt wordt, met bijzonder genoegen; waartoe ook de vloeijende en doorgaans zuiver Hollandsche stijl het zijne bijdroeg.
Het zou dus waarlijk jammer zijn, zoo dit werk (want het is reeds van 1836) voor onze landgenooten niet ten einde werd gebragt. Waarom zouden de lieve meisjes en zoo vele anderen, die toch niets (althans op verre na zoo graag) dan verhaal lezen, niet ook eens ware ja geheel ware geschiedenis verkiezen? Zonder immers juist laag op de Romans te vallen, bezitten zij toch wel eene zekere dronkenmakende kracht, die hen als de koornbrandewijn tegen het voedzame koorn (der waarheid) over stelt. De laatste ga er niet zoo gemakkelijk in, noch wekke zoo oogenblikkelijken lust op - zeker zal men er zich beter en hoe langer zoo gelukkiger bij bevinden.
‘Maar, hebt gij dan niets op het werk en deszelfs vertaling aan te merken?’ Wat het eerste betreft, de man recenseert zich zelven in het Voorberigt, en sluit ons den mond, waar ook wij alweêr eens zouden denken, dat dit of dat beter anders ware. En ten aanzien van de vertolking, ja, heel enkele Germanismen, hier of daar eene fout in een' naam en dergelijke, waren ligt aan te wijzen; maar eene meer wezenlijke aanmerking zal het misschien geacht worden, dat in de Grieksche namen, zoo van Goden als menschen, beter die schrijfwijze behouden ware, aan welke wij gewoon zijn, en door ons uit het Latijn is ontleend. Elke Hollander, die iets gelezen heeft, al ware het alleen maar van vondel, kent hecuba, maar wie hecabé is, dat moge Joost weten; desgelijks jupiter, minerva en de geheele familie, maar zeus en athene.... wel, het laatste is eene stad. Maar ieder zijn smaak. Het spijt ons voorts, niet opgegeven te zien, uit hoe vele Deelen het werk bestaat - denkelijk drie, want dit behelst de oude geschiedenis - dan zullen wel de middeleeuwen, en eindelijk de hedendaagsche historie volgen.