een' sluwen verleider gebezigd, om den onverlaat in zijn opzet te stijven, en, waar hij wankelen mogt, te sterken, eene leer hebben moeten verkondigen, die, helaas! in die dagen van verdeeldheid, tot oneer van de menschheid en van het zoogenaamde Christendom der 16de Eeuw, gepredikt werd; maar die gewis alle weldenkenden, bij Roomsch en Onroomsch, zouden wenschen te wisschen uit de gedenkschriften van eenen tijd, die, Gode zij dank! door dagen van onderlinge verdraagzaamheid en tegemoetkoming is vervangen?
Wij vertrouwen, dat het gezegde, voor alle bezadigden, die het behoud van Godsdienstvrede en onderlinge verdraagzaamheid, onder de verschillende afdeelingen der Christenen, vurig wenschen, genoegzaam zal zijn, om ons besluit te regtvaardigen, van aan gerards geenen nog boozer demon ter zijde te stellen, dan hemzelven bezielde. Moge het stuk, als zoodanig, door gemis van genoegzame intrigue, in het oog van den kunstkenner verloren hebben; genoeg zij het ons, wanneer hetzelve, van wege onze vredelievende terughouding, eenigzins winnen moge in de schatting van hen, die zich thans over de aanvankelijke genezing van eenmaal onheelbare wonden verheugen!
Eindelijk: niemand is meer, dan wij zelf, overtuigd van het onvolkomene van dezen onzen arbeid. Het onderwerp zelf, wij verklaren zulks even vrijmoedig, heeft trouwens ook, uit eigen aard en in menig opzigt, met groote bezwaren te kampen, bij eene tooneelmatige behandeling. Dat wij deze bezwaren gekend en geenszins ligt geacht hebben, kan en uit ons Voorberigt, en nog nader uit dit ons antwoord worden opgemaakt. Waarlijk, het is geene gemakkelijke taak, een Treurspel te schrijven, hetwelk, voor 't minst, op eenige verdiensten aanspraak mag maken! Dan, naar mate men dit levendiger gevoelt, naar die mate behoort de lust gewekt te worden, om de bestaande bezwaren te boven te komen. Zoo nadert men allengs het doel; zij het ook, dat men hetzelve nimmer moge bereiken! En moge daarbij onze dichterlijke roem geenszins vermeerderd worden, de kunst zal er ongetwijfeld bij winnen.
Wij hebben onze meening te kennen gegeven, en laten het daarbij berusten. Immers, wij herhalen het, wij zijn van allen pennestrijd afkeerig. Onze geëerde Recensent moge al in onze antwoorden geen genoegen kunnen nemen, zeker zijn wij, dat hij onze bescheidenheid - en waar behoort deze meer te huis te zijn, dan in het gebied van den goeden smaak, der kunst en der wetenschap? - geenszins zal miskennen. Die bescheidenheid valt wel niet in den toon en geest van eenen tijd, die zich door onbeschofte kwinkslagen kenmerkt; dan de bezadigde man volgt zijnen weg, zonder dat zijne gemoedsrust door het rumoer van eene dorpskermis gestoord wordt.
w.h. warnsinck, bz.