Even als bij den vreeselijken sue, moeten halve regels schrapjes of stippen de gedachten nog wat meer bij gruwelijke tooneelen doen verwijlen. Slechts één voorbeeld. Bladz. 202: ‘De man, in het martelen ervaren, knikte toestemmend. - - - - - - - Hij legde de duimschroef aan.’ Die - - - - behagen onzen Schrijver zeer. Hij vult er soms gansche regels mede, bladz. 27, 122, 164, 229, 236, 271 enz. enz.
De zeden van den tijd - het costuum - zijn voortreffelijk in acht genomen! Over nestige kleinigheden, als Wel Edele Heer en UwelEdele, (bladz. 27, 95) en kaartspelen, in de dertiende eeuw (!) stapt een man van echt genie heen. Dat is te gering.
Maar het boekje is immers rijk aan zedelijke aanmerkingen en uitweidingen? 't Is waar; maar ook, dat zij of stekelig, of onwaar, of beide zijn. Men zie bladz. 78, 169. En de uitweiding over vriendschap en liefde? Deze mag op zichzelve niet verwerpelijk zijn; trouwens de denkbeelden zijn, zoo als ook de Schrijver zegt, van frans hemsterhuis, den Hollandschen plato; maar hier is zij kwalijk op hare plaats.
Aan pronkerij ontbreekt het niet. Beschrijvingen van eenen avond - de maan niet te vergeten - geen gebrek. Zelfs moet bladz. 86 aanhaling geschieden van geschriften van Prof. schröder van der kolk en meylink over het dierlijk Magnetismus. Tot de moderne pronkerij rekenen wij ten deele de motto's boven de Hoofdstukken. Ware het dan maar goed! Doch evenmin als de woorden:
Een verhaal uit d'ouden tijd,
Dat ik u wil toevertrouwen, enz.
van bilderdijk zijn (Inleiding), evenmin zijn de regels:
Daar reikt van den hemel weldadig een hand, enz.
(Hoosdst. 13) van tollens. Het eerste staat in de Romancen enz., door tollens vertaald; de Boetelinge begint er mede. En het laatste is op bladz. 44 der Gedichten van nierstrasz te vinden. Over het geheel is het boeksken met centones uit vaderlandsche Dichters opgeschikt.
Bladz. 69 staat: ‘De bloedzuiger trekt bedorven bloed uit een gezond ligchaam.’ Mis. De bloedzuigers nemen