in allen gevalle behoorde de klemtoon anders te vallen, dan hier geschiedt; het moest zijn jāmaar en niet jamāar.
Doch Rec. wil hopen, dat men zich niet, gelijk hem dit hier en daar inderdaad is voorgekomen, door vooroordeel tegen den titel zal laten weêrhouden, om dit Blijspel in één bedrijf te lezen. De Dichter heeft in dit stukje een nieuw bewijs geleverd, hoe veel geschiktheid hij voor het door hem gekozene genre bezit. Wanneer men de beide stukken vergelijkt, die wij thans van hem bezitten, zoo gelooft Rec., dat in enkele opzigten het laatste boven het eerste vooruit heeft. Hem dunkt, dat de versisicatie van hieronimus jamaar gemakkelijker en losser is, dan die van de Neven, waarvan reeds dadelijk het eerste tooneel eene gelukkige proeve mag worden genoemd. Wij vinden hier ook niet, wat in navolging van vroegeren wordt gedaan, tweespraken, waarbij de sprekers elkander regel voor regel afwisselen; iets, hetgeen eene onloochenbare stijsheid veroorzaakt, en bij ons, waar de taal voor het Blijspel nog weinig gevormd is, bijzonder moet worden vermeden. Ook dit meenen wij te moeten prijzen, dat de Dichter niet van zijn doel is afgedwaald, en niet, zoo als in een enkel tooneel van de Neven gebeurt, den lachlust der aanschouwers door aan het eigenlijke stuk vreemde bijzaken heeft zoeken op te wekken.
Met regt noemt de Heer van den bergh zijn stakje eene comédie de caractère, en Rec. geloost, dat hij goed gedaan heeft met geene eigenlijke intrigue daarin te brengen, maar eenvoudig, bij wijze van tableau, het karakter van jamaar te teekenen. Men loopt bij eene andere behandeling ligt gevaar, om, gelijk wij dit zelfs in verscheidene stukken van molière zien, eene menigte van kleine intrigues op elkander te stapelen, die, ja, wel niet geheel buiten verband met elkander staan, maar die toch als 't ware telkens weder een nieuw Blijspel in het Blijspel beginnen. Had dit vermeden kunnen worden, het karakter van jamaar was zeer geschikt, om nog verder uitgewerkt te worden.
Maar wanneer wij nu het stukje nemen zoo als het daar is, dan erkent Rec. gaarne, dat er veel, zeer veel goeds en aardigs in wordt gevonden, en dat hieronimus jamaar en zijn tegenhanger jan cordaat siksch geteekend zijn. Vreemd intusschen kwam het hem voor, in de Voorrede althans eenigzins argwaan als een karaktertrek van den eersten