mende, door A. de Jager. Te Rotterdam, bij T.J. Wijnhoven Hendriksen. 1837. In gr. 8vo. XII en 148 bl. f 1-50.
Na het werk van de Heeren ypey en ackersdijk aan het op den titel genoemde onderwerp, heeft de Heer de jager gemeend, insgelijks zijnen arbeid hieraan te moeten besteden, omdat het eerste ‘op verre na niet alle woorden bevat, die men thans als verouderd moet beschouwen, en de uitleggingen dikwerf - nu en dan vindt men slechts eene vertaling in het Latijn - voor den niet taalkundigen lezer minder geschikt zijn; waarom hij eene meer volledige verzameling van spreekwijzen, kortelijk en op eene eenvoudige en voor elk verstaanbare wijze opgehelderd,’ heeft willen leveren. Aan deze taak heeft hij over 't geheel wél voldaan, de verouderde woorden in alphabetische orde, na bijvoeging van plaatsen, waar zij voorkomen, verklaard, opgehelderd, en derzelver voormalig gebruik door voorbeelden uit andere Schrijvers van dien of vroegeren tijd gestaafd. - Onder het doorloopen viel Refs. oog op het woord eerlick, waarvan de Schrijver zegt: ‘Eerlijk beteekende voorheen, wat men thans heerlijk noemt, welk laatste woord, door voorzetting der h, van het eerste, en niet, volgens het Taalk. Woord., van ons naamwoord heer gekomen is.’ Aan dit een en ander twijfelt Rec. wel zeer: heerlijk is in beteekenis niet hetzelfde als aanzienlijk, waarmede de Schrijver het vervolgens verwisselt, en verschilt in afleiding zoowel als beteekenis van eerlijk, even als het Hoogduitsche herrlich en ehrlich: de beteekenis van aanzienlijk, die eerlijk oudtijds had, is van dezelfde afleiding als het Latijnsche honestus van honor. - Bl. 80 voegt zich de jager bij degenen, die te onvreden verkiezen voor
ontevreden; aan welk laatste echter Rec. meent de voorkeur te moeten geven, daar het hem duidelijk voorkomt zamengesteld te zijn uit on en tevreden, een bijv. n., gevormd van te vrede, en van daar ook tevredenheid, ontevredenheid: dat men anders ook zou moeten zeggen b.v. onteregt, gelijk de jager tegenwerpt, dunkt Rec. niet gelijk te staan, want er is een woord onregt, en te onregt is geen bijv. n., maar eene bijwoordelijke spreekwijze. - Op het woord segenen zegt de Schrijver: ‘Segenen beteekent vloeken, I Kon. XXI:10: Ghy hebt Godt ende den Koninck gesegent; zoo ook job I:5, 11.’ Hierbij zij het Rec. geoorloofd op te merken, dat het taal-