pligten van den vriend der armen worden geroepen; V. over de wijze, om de aalmoezen nuttig te maken aan den gever; VI. over de deugden der armen; VII. over de zedelijke verbetering der armen; VIII. over de middelen om het vertrouwen der armen te verkrijgen; IX. over de opvoeding van de kinderen der armen. Deze inhoudsopgave kan genoeg doen blijken, welke belangrijke onderwerpen, hier, ja, wel vlugtig behandeld, maar toch stof tot ernstige overweging, ook ter beoefening in het dagelijksche leven, geven kunnen. Menschenkennis en schrander doorzigt, gepaard aan eene fijne opmerkzaamheid op en een aanhoudend onderzoek naar den toestand en het gedrag der armen, kenmerken dit geschrift, en geven, door gepaste voorbeelden versterkt, de gewigtigste wenken aan allen, die zich zoo wel de natuurlijke als zedelijke gesteldheid der armen wenschen aan te trekken. Voor menige armeninrigting of vereeniging van personen, die, onder welke benamingen ook, belast zijn met de uitdeeling van onderstand in het algemeen of in het bijzonder, zijn hier belangrijke inlichtingen en teregtwijzingen voorhanden; en het is te wenschen, dat dit werkje voor iederen armbezorger een gids zij of worde. Het Hoofdstuk over de zedelijke verbetering der armen, en dat over de opvoeding van de kinderen der armen, is hoogst lezenswaardig, en kan als een leerboek voor Besturen en Onderwijzers van Armenof Zondagsscholen worden aangemerkt. ‘Hoe meer wij,’ zegt de Schrijver bl. 75 en verv. ‘afkeer van de ondeugd en achting voor de deugd hebben, hoe meer wij onze krachten moeten aanwenden, om de overwinning der deugd op de ondeugd te bevorderen. Zal ik eene minder loffelijke daad verrigt hebben, wanneer de maatschappij eenen ongelukkigen te minder, en tenzelfden tijde op een verbeterd, op een braaf lid te meer kan rekenen? Hij, die zich aan de aandoenlijke bezigheid wijdt, om de vriend der armen te zijn, zal
gevoelen, dat de Voorzienigheid, in hare besluiten, hem tot nog edeler werkzaamheden heeft uitverkoren, en hem de gunstige gelegenheid heeft gegeven, om op een verwaarloosd veld de heilzaamste zaden te strooijen van godsvrucht en deugd.’ Men ziet hier, dat het niet alleen de stoffelijke gift of het troostrijke woord is, waarmede men tot den arme komen moet; maar de vriend der armen moet, bij geduld en oplettendheid, het zedelijk levensbeginsel bij misdadige armen, die door onmatig-