deugden geleerd wordt, zamenstemt in de liefde,’ en wel 1. ten opzigte der wijsheid, regtvaardigheid, vrijheid en soortgelijke, en 2. ten aanzien van den toorn en dergelijke, die er in den eersten opslag tegen schijnen te strijden. In de hoofdzaak kan Rec. zich hier met den Schrijver wel vereenigen; alleen zou hij de notiones van sommige volmaaktheden wel wat duidelijker willen onderscheiden hebben: het is zoo, alle die eigenschappen moeten in het hoogst volmaakte Wezen wel overeenkomen, en zijn in Hemzelven onafscheidelijk één; maar naar onze menschelijke bevatting, die niet alles te gelijk omvangen kan, zijn zij toch onderscheiden, en b.v. wijsheid, vrijheid, heiligheid is wel onafscheidbaar van de liefde, maar het begrip van het eene is niet hetzelfde als dat van het andere.
De tweede afdeeling, eindelijk, dient, om aan te toonen, dat ‘alles, wat God op verschillende wijzen in de onderwijzing van het menschdom doet, uit loutere liefde voortvloeit,’ hetwelk bewezen wordt 1. uit de algemeene Goddelijke Voorzienigheid, bijzonder over het natuurlijk en het zedelijk kwaad; 2. uit de Goddelijke onderwijzing vóór, en 3. uit die door Christus, bijzonder ten opzigte van zijnen dood. Na welk alles de Verhandeling met eene korte recapitulatie, en eene uit het vorige opgemaakte beschrijving der liefde Gods, besloten wordt.
Ziet daar het beloop dezer Dissertatie, die, gelijk zij eene proeve van de kunde en vlijt des Schrijvers is, alzoo ook van zijne goede Christelijke denkwijze omtrent de volmaaktheid van God, die Liefde is, getuigt, en hem als zoodanig eer aandoet! - Veel nieuws en bijzonders kan men in zulke Akademische proeven niet altijd verwachten. - Stijl en Latiniteit laten hier nog wel eens wat te wenschen over; maar Rec. wil zijn verslag daarmede thans niet verlengen, en wenscht den nieuwen Doctor en Predikant voorspoed in de Evangeliedienst van den God der Liefde!