bij zulk een treffend, treurig en zeldzaam geval, meer diep gevoel en ware aandoenlijkheid mogen wenschen. - In de meleager en atalante, gelijk ook in de Overrompeling van Formosa, of eigenlijker de zelfopoffering van hambroek, is de taal der verschillende gewaarwordingen over 't geheel nog al wél uitgedrukt. - De drie stukjes uit andere talen hadden liever daarin mogen blijven: het eerste is niet natuurlijk, eerst zwellend en dan nog flaauw eindigende; het tweede, schoon anders wél overgebragt, is akelig en wreed van inhoud; het derde heet Aanroeping; maar wie er aangeroepen wordt, is vrij duister. - Spraak en Schrift, als gaven Gods en voorregten des menschen beschouwd, eene poging voor een schoon onderwerp, maar niet meer; later welligt vindt de Dichter eens lust, om het op fikscher' toon te bezingen. - De Zeeslag enz., komt Rec., niettegenstaande eenige hoogklinkende dichterlijke woorden, maar die altijd nog geen ware poëzij uitmaken, over het geheel zwak voor. - De Touwslager is hier en daar nog al aardig, maar ook wel eens wat gedrongen en duister, daar de zinnebeelden, van dat bedrijf ontleend, op het leven toegepast worden, en de overeenkomst niet altijd even duidelijk en ongezocht is. - Groot en Klein is, even als het vorige, vrij populair en aardig, eenigzins Catsiaansch. - Luctor et Emergo is niet kwaad, maar kon krachtiger zijn. - Afscheidsgroet enz. Nu, 't is wél; ieder heeft zijne kindertjes lief; en waarom zou hij ze dan niet, als ze de wijde wereld ingaan, op zijne manier goede reis wenschen, al is het voor een' vreemden zoo interessant of zoo mooi niet?
Ziedaar in het algemeen Refs. oordeel over deze dichtstukjes! Kon hij nu met den maker derzelven over enkele bijzonderheden, de dichterlijke en taalkundige uitdrukking en versificatie (welke laatste over 't geheel niet onbevallig is) gemeenzaam spreken, dan zou hij hem, behalve in het voor bijgaan eene enkele schrijf- of drukfout, nog wel iets onder de aandacht te brengen hebben; dan zou hij b.v. zeggen: Lees eens de volgende regels onbevooroordeeld, en luiden ze dan, of op zich zelve of op hunne plaats, niet zeer prozaïsch? ‘Een kruidkist, die er drie nog barsten doet,’ (bl. 4); ‘Bekentnis leî zijn misdaad open; Klaarblijklijk was 't misdreven feit, En niets kon de arme leeraar hopen, dan 's Vorsten goedertierenheid;’ (bl. 12); ‘waarop hij vreeslijk was gebeten,’ (bl. 20); ‘Hij had wel graag